oorspronk. = effen, vlak; dan: simpel, eenvoudig, gering; dan: niet goed, kwaad. Vgl. een derg. overgang in simpel (eenvoudig, dan onnoozel, idioot), onnoozel (onschadelijk, dan idioot), ook in ’t hgd. einfältig = idioot.
Voorbeelden van de oudere bet. vinden we nog in slecht en recht; een weg, een gebouw slechten.