van meel, het door middel van den buil of buidel ziften, zoodat de fijnere bloem, de grovere deelen (gries, gruis) en de zemelen van elkaar gescheiden worden. Antw.
Liedb. 290: „Helpt doch mijn wijf... Te backen, te budelen.” Buidel, meest buil== groote cylindervormige, in een houten kast besloten zeef door den bakker of den molenaar rondgedraaid, ook builmolen. Van dit ww. komt gebuild brood, brood van gebuild meel, Valentijn, Juvenalis 58: „Voor u Heer bewaerd men sacht, wit, en gebuild brood.” Ongebuild brood, brood van ongebuild meel, Schimmel 2. 107a: „Het krachtig ontbijt, dat uit een schapenbout, ham en ongebuild tarwebrood . . . bestond.” N.B. Het bloem is wel het fijnste, doch niet het voedzaamste deel van den korrel.