Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 10-01-2025

GRAFISCHE TECHNIEK

betekenis & definitie

techniek die is ontwikkeld ten behoeve van de massale produktie van tweedimensionale voorstellingen die bestaan uit helderheids- en/of kleurcontrasten op een uniform oppervlak van een blad- of folievormige drager.

Tot deze voorstellingen worden in de eerste plaats teksten, tekeningen en fotografische afbeeldingen gerekend. Deze kunnen zowel een- als meerkleurig zijn. Bovendien komt voor, dat van elke kleur zowel één contrast in de voorstelling aanwezig is, als dat verschillende nuancen van de kleurtonen te zien zijn. Wanneer er van elke kleur slechts één contrast in de voorstelling te zien is, hebben de beeldelementen vanzelfsprekend de vorm van stippen, lijnen en/of vlakken.

Wanneer deze elementen voldoende groot en ver genoeg van elkaar verwijderd zijn om afzonderlijk gezien te worden, spreekt men van een lijntekening. Zijn daarentegen de elementen zo klein en staan ze zo dicht opeen, dat ze met het ongewapende oog niet of nauwelijks van elkaar zijn te onderscheiden, dan worden ze waargenomen als een getinte vlek waarvan de visuele indruk per egaal getint gedeelte gelijk is aan die van het additieve mengsel

M = aK1 + (1 − a)K2

waarin a het gedeelte van het oppervlak is dat ingenomen wordt door de elementen met kleur K1, terwijl dan de rest, dat is het gedeelte (1 − a), de kleur K2 heeft. In een monochrome voorstelling is een van beide wit en heeft de visuele kleurindruk

M = aK1 + (1 − a)W

voor het geval K1 zwart is met een optische densiteit

D = log 1/(1 − a)

Hierbij is aangenomen dat het wit 100% van het opvallende licht terugkaatst, terwijl voor zwart een remissie van 0% gesteld is. In de praktijk ligt de remissie van wit papier in de buurt van 80%; die van zwarte drukinkt bedraagt ca. 4%. Dit doet echter niets af aan het hier gestelde beginsel waarop de mogelijkheid berust om door middel van een zgn. grafische alles-of-niets-techniek (slechts één contrast per behandeling) toch voorstellingen met diverse tussentinten (ook halftonen genoemd) aan te brengen op de beeldontvanger. Daar de voorstellingen met tussentinten die ter vermenigvuldiging aangeboden worden, meestal samengesteld zijn uit min of meer continue (samenhangende) tinten van verschillende densiteit, is het voor de alles-of-niets-technieken nodig, dat deze eerst omgezet worden in voorstellingen met corresponderende fijn gestructureerde velden, die onderling slechts van elkaar afwijken door de bezettingsgraad en niet door de densiteit van de afzonderlijke beeldelementen. Een dergelijke structuur noemt men een rasterstructuur.

Het is van belang, dat het verschil tussen een- en meerkleurige voorstellingen evenals dat tussen voorstellingen in lijn en raster en voorstellingen waarin continue tussentinten voorkomen, duidelijk gesteld wordt. Dit is nodig, omdat enkele van de grafische technieken zodanig ingericht zijn dat per behandeling niet meer dan één kleur of contrast aangebracht kan worden.

De grafische vermenigvuldigingstechnieken zijn over het algemeen beeldmatige transfer- ofwel overdraagtechnieken. Tot ca. 1960 bleef dat beperkt tot overdracht van een vloeibare substantie. Deze wordt drukinkt genoemd en wel uit hoofde van het feit dat de overdracht dient plaats te vinden tijdens mechanisch contact van de beeldontvanger met het oppervlak van het voorwerp door middel waarvan de drukinkt beeldmatig verdeeld wordt aangevoerd (de drukvorm). Deze vrij eenvoudige beperking van het gebied van de grafische vermenigvuldigingstechnieken tot contact- of druktechnieken kan om verschillende redenen niet langer meer gehandhaafd worden. Daarvan moet in de eerste plaats genoemd worden het feit dat de beeldmatige transfer niet langer meer beperkt is tot overdracht van materie (drukinkt) of zoals bij de lichtkopieertechnieken het geval is tot elektromagnetische straling, maar nu ook geput kan worden uit elektrische of uit magnetische energie, bijv. elektroprint en magnetoprint.

Hier is opzettelijk nagelaten het Engelse woord print te vervangen door het woord druk en wel vanwege de ruimere betekenis van print. Een andere reden waarom bij de grafische vermenigvuldigingstechnieken niet langer meer uitsluitend sprake mag zijn van druktechnieken is de mogelijkheid van computergestuurde schrijf- en tekentechnieken.

De oudste vorm van drukken is waarschijnlijk wel de diepdruk (intaglio). Dit geldt althans voor de gravure- of etsdruk die voor zover hij industriële toepassing vindt ook wel plaatdruk genoemd wordt.

Een veel voorkomende toepassing van het diepdrukbeginsel is de rasterdiepdruk die uitmunt door eenvoud qua bediening van de drukpers en hanteerbaarheid van het verse drukwerk. De mogelijkheden tot het samenstellen van varianten van de drukinkt zowel wat betreft het bindmiddel (op oliebasis of op waterbasis) als wat de fysische en chemische eigenschappen van het gesuspendeerde pigment of de opgeloste kleurstof aangaat, lijken wel onbeperkt. Een nadeel vormen echter de kostbaarheid, lange duur en onberekenbaarheid van sommige factoren die zich bij de aanmaak van de drukvormen voor de rasterdiepdruk voordoen.

Wat deze remmende factoren betreft, stond de hoogdruk, zolang er nog geen fotografisch zetsel bestond, er heel wat gunstiger voor. Het warm gegoten zetsel van metaal bood zelfs het niet onbelangrijke voordeel van de mogelijkheid altijd en binnen uiterst korte tijd plaatselijke correcties te kunnen aanbrengen in de tekst. Daartegenover staan ook wel technische bezwaren, zoals het gewicht en de stugheid van de drukvorm. Deze bezwaren zijn thans doorslaggevend genoeg om toepassing van hoogdruk te beperken tot die gebieden waar hij nog steeds onvervangbaar is, bijv. het opeenvolgend nummeren. Overigens blijkt er een sterke voorkeur te bestaan voor toepassing van lithografische offsetdruk. Dit is een vorm van indirecte vlakdruk. Tot rond 1910 kende men uitsluitend directe vlakdruk (rond het begin van de jaren zeventig weer in de belangstelling). Dit geldt vooral voor die krantendrukkerijen, waar men wel wil overschakelen op de lithografische vlakdruk, maar beschikt over een machinepark dat ingesteld is op de hoogdruk en nog niet zover is afgeschreven dat het zonder bezwaar kan worden vervangen.

Wat de indirecte drukmethode betreft, d.w.z. niet direct de inkt overdragen van de drukvorm op de beeldontvanger, maar eerst op een tijdelijke beeldontvanger, bestaande uit rubberdoek en dan pas op de beeldontvanger; deze is niet beperkt gebleven tot de lithografische vlakdruk. Het principe vindt ook toepassing bij de hoogdruk en bij de rasterdiepdruk. De indirecte hoogdruk wordt veelal letterset (samentrekking van letterpress = boekdruk, en offset) genoemd. Letterset heeft zijn ontstaan te danken aan een poging om de hoogdruktechniek te laten profiteren van het fotografisch zetsel en tegelijk daarmee de zware, stugge drukvorm te vervangen door een lichte, buigbare plaat (wikkelplaat) waardoor rotatieve hoogdruk mogelijk is zonder daarvoor aangewezen te zijn op toepassing van de (toch ook nog zware) gebogen stereotypen, die kenmerkend zijn voor de conventionele krantendruk. Daarmee wordt echter een soort drukwerk vervaardigd, dat kwalitatief achter staat bij de produkten van de rasterdiepdruk, de lithografische offset en de letterset.

De hiervoor genoemde druktechnieken zijn alle gekenmerkt door transfer van drukinkt die aangebracht is op de buitenkant van de drukvorm. Het is echter ook mogelijk de drukinkt vanaf de andere kant aan te voeren. Daartoe moet de drukvorm of een mantel van de drukvorm beeldmatig doordringbaar voor vloeistof zijn. Dit is het beginsel van de zeefdruk en van de stencildruk. Men kan ook een grafische vermenigvuldigingstechniek ontwikkelen die gebaseerd is op beeldmatige doordringbaarheid van de drukvorm voor licht of andere elektromagnetische straling. Dit beginsel voert dan tot de diazotypie en andere zgn. lichtkopieertechnieken.

< >