(Du.: Gleitbau), een in de Verenigde Staten rond 1910 ontwikkelde bekistingsmethode voor het bouwen van ronde torens.
In het middelpunt was een spindel aangebracht, de koningsstijl, waaraan de gehele bekisting was bevestigd door middel van radiale houten liggers. De straal was beperkt door het draagvermogen van de houten liggers. In 1911 is in Rotterdam op deze wijze een silocomplex gegleden. Sinds 1920 wordt er gebruik gemaakt van een aantal jukken. In deze jukken is een spindel aangebracht waarmee met handkracht de bekisting wordt omhoog getrokken. In 1947 is in Zweden voor het eerst de handkracht vervangen door een hydraulisch systeem. Sindsdien is deze bekistingsmethode steeds verder ontwikkeld en meer en meer verfijnd. De laatste jaren zijn grote werken in glijbekisting uitgevoerd, zoals de 275 m hoge schoorstenen van de elektriciteitscentrale op de Maasvlakte, een boorplatform met een caisson waarin ca. 1500 m2 wand is opgenomen met een hoogte van 30 m met hierop vier torens van ca. 100 m.
De bekisting bestaat uit een binnen- en buitenzijde geheel los van elkaar. De beide zijden worden via kransbalken bevestigd aan klimbokken die de beide zijden op de juiste afstand van elkaar houden. Het blijkt dat een bekistingshoogte van 1,20 m het meest voorkomt. Wordt er gegleden met een glijsnelheid van 0,20 m per uur, dan heeft de betonspecie 6 uur de tijd om voldoende stabiliteit te krijgen. Om de wrijvingsweerstand tussen de bekistingshuid en de beton te verminderen, worden beide bekistingsvlakken 3...6 mm schuin aangebracht. Met de kransbalken wordt horizontaal door middel van staal- of houtconstructies een volkomen stijf vlak geconstrueerd. Verticaal is enige beweging mogelijk gehouden om maatcorrecties te kunnen uitvoeren.
Aan de tussenregels van de klimbokken worden de vijzels gemonteerd. De vijzels worden bediend vanuit een centrale pompinstallatie die op het platform wordt meegenomen. Alle vijzels kunnen zowel gezamenlijk, voor normaal glijden, als individueel worden voortbewogen; dit laatste is nodig bij maatcorrecties. De werking van de vijzels berust op het beurtelings vastklemmen van twee stellen klauwen of kogelkransen.
Na het vastklemmen om de klimstaaf van het bovenste stel wordt olie of lucht toegelaten in de drukcilinder die de klimbok omhoog duwt. Na een vijzelslag van ca. 25 mm klemt het onderste stel klauwen zich vast, waarna de olie of lucht uit de cilinder kan ontwijken. Door veerkracht wordt de zuiger in de cilinder getrokken, waarna het proces zich kan herhalen. Van de klimstaven is de diameter van de dwarsdoorsnede veelal ca. 25 mm; de lengte is 3...4 m. Zij worden met een schroefnippel aan elkaar verbonden. Om de klimstaaf bevindt zich een glijbuis die aan de klimbok is bevestigd en met de glij-installatie wordt mee getrokken. Hierdoor wordt er rond de klimstaaf een holle ruimte geformeerd, waardoor het mogelijk is de klimstaaf na het glijden weer terug te winnen.
De betonspecie kan met een kraan of een lier naar boven worden getransporteerd en via de werkvloer worden gestort. Vanaf de buitenwerksteiger wordt de wapening aangebracht. Bij grotere glijobjecten worden bovenplatforms aangebracht om de mensen op de werkvloer te beschermen. Vanaf dit bovenplatform worden de verticale wapeningsstaven aangebracht. Vanaf de binnen- en buitenhangsteigers kan het beton worden af- en bijgewerkt.
In Nederland is het verboden te werken onder een project waarin gegleden wordt. In het buitenland wordt dit ondervangen door afwisselend te glijden en het bekisten en storten van aansluitende verdiepingen, waarmee tevens tijdelijke stabiliteitsvoorzieningen worden voorkomen. In Rusland worden volgens deze werkmethode woonblokken opgetrokken waarbij de woningscheidende wanden en de gevels in glijbekisting worden uitgevoerd.