(Fr.: engins guidés; Am.: guided missiles; Du.: Lenkflugkörper; Eng.: guided weapons), onbemande luchtruimtevoertuigen, voorzien van een oorlogslading die na de lancering naar een doel kunnen worden geleid en eenmalig inzetbaar zijn.
Geleide wapens kunnen onder water, op het aardoppervlak of in de lucht worden gelanceerd naar een al dan niet bewegend doel onder water, op het aardoppervlak of in de lucht. Zij worden ingezet tegen doelen waarvan de beweging tijdens de vlucht van het wapen kan veranderen of waarvan de positie onvoldoend nauwkeurig bekend is en/of indien compensatie van lanceeronnauwkeurigheden en storingen tijdens de vlucht noodzakelijk is voor het bereiken van het gewenste effect.
Een wapen kan worden geleid op basis van informatie die betrekking heeft op de baan die naar het doel leidt of op basis van een stroom van informatie omtrent het doel. In het eerstgenoemde geval wordt het vluchtprogramma (vliegrichting, vlieghoogte enz.) vóór de lancering in het wapen ingebracht. Tijdens de vlucht wordt door instrumenten daarin nagegaan of er afwijkingen optreden ten opzichte van dit vluchtprogramma; de correcties worden door een besturingssysteem, een subsysteem van het geleidingssysteem, uitgevoerd (afb. 1; indirecte geleiding naar het doel). In het tweede geval, bij lopende doelinformatie (positie, snelheid of daarvan afgeleide grootheden), worden volgens een geleidingsprincipe wijzigingen en correcties in de beweging van het geleide wapen aangebracht door het besturingssysteem (afb. 2; directe geleiding). De informatie wordt verkregen in de vorm van elektromagnetische straling en stuurbevelen worden overgedragen in de vorm van elektromagnetische straling of langs draden (draadgeleiding).
Door het besturingssysteem wordt een luchtkracht en/of een zijdelingse stuwkracht opgewekt waarmee, in de meeste gevallen, de richting van de snelheid van het wapen (de vliegrichting) wordt veranderd. Bij de eerstgenoemde besturingsmethode wordt de zijdelingse luchtkracht opgewekt resp. ingeleid door een verandering van de stand van stuurvlakjes in de luchtstroming om het wapen. De tweede besturingsmethode, de stuwkrachtregeling (Eng.: thrust vector control), berust op de verandering van de richting van de resulterende stuwkracht, geleverd door een voortstuwingsinstallatie; stuwkrachtregeling vindt toepassing in de beginfase van de voortgestuwde vlucht en tijdens de gedreven vlucht in de hogere luchtlagen, omdat de vluchtomstandigheden (snelheid resp. luchtdichtheid) de ‘luchtkrachtbesturing’ dan minder effectief doen zijn.
Een geleid wapen kan worden voortgestuwd door raketmotoren of door lucht verbruikende motoren. De raketvoortstuwing wordt het meest toegepast: als aanjager (Eng.: booster) of als ondersteuningsmotor (Eng.: sustainer). Al naar gelang het bereik van een geleid wapen wordt de vlucht onderverdeeld in een aanjaagfase en een glijfase (korte afstand) of een aanjaagfase, een ondersteuningsfase en een glijfase (grote afstand).
De missie van het geleide wapen eindigt met de detonatie van een conventionele of een nucleaire oorlogslading. De conventionele oorlogslading voorziet in een chemische explosie met een schokgolf- en/of een scherfwerking; de nucleaire vertoont behalve een hevige schokgolfwerking nog een temperatuur- en een stralingswerking. De oorlogslading wordt op het juiste tijdstip, met het oog op een maximale uitwerking, geactiveerd door een ontstekingsmechanisme dat wordt gestart nadat een zekere tijd is verstreken (tijdbuis), op het moment van inslag (schokbuis), of in de nabijheid van het doel (nabijheidsbuis).
Geleide wapens worden ingedeeld naar hun tactische of strategische missie (zie de tabel voor de meest gebruikte afkortingen).
Ballistische wapens (Eng.: ballistic missiles), verwant aan geleide wapens, worden gedurende het grootste deel van de vlucht voortgestuwd noch geleid en volgen dus over dat gedeelte een ballistische baan (zie Ballistiek). In de beginfase van de vlucht worden deze wapens naar het beginpunt van een ballistische baan geleid door een indirect geleidingssysteem. In een aantal gevallen treedt tijdens de ballistische vlucht een geleidings- en besturingssysteem in werking om de bewegingstoestand te corrigeren, bijv. indien door het wapen verscheidene oorlogsladingen worden meegevoerd die naar afzonderlijke doelen kunnen worden geleid (MIRV, Multiple Independently Targetable Re-entry Vehicles), zoals bij de Minuteman III (ICBM) en de Poseidon (SLBM).
Geleidingsmethoden.
Factoren die de keuze van een geleidingsmethode bepalen zijn nauwkeurigheid, weerstand tegen elektronische en andere afweermiddelen, operationeel bereik, betrouwbaarheid, duurzaamheid en prijs. Soms is één geleidingsmethode voor de gehele vlucht niet toereikend wat betreft de operationele eisen. Dan kunnen verschillende geleidingsmethoden achtereenvolgens of gelijktijdig worden toegepast, zoals: lanceermidkoers- en eindgeleiding. Indien direct na de lancering de snelheid nog niet hoog genoeg is voor luchtkrachtbesturing, wordt het besturingssysteem geblokkeerd zodat geleiding niet mogelijk is, tenzij een stuwkrachtregeling voorhanden is.
Directe geleiding.
Bij commandogeleiding (Eng.: command guidance) worden de stuurbevelen buiten het geleide wapen gegenereerd en via draden of radiogolven naar het wapen overgebracht. De vuureenheid verwerft informatie over de beweging van het doel en van het wapen en leidt hieruit af welke verandering in de vliegrichting van het wapen is gewenst. Voorbeelden zijn de Nike Hercules (SAM), de Sprint (ABM), voor de marine de Seacat (SAM) en de Tow (ATM). De eerstgenoemde twee beschikken over een radar die het doel volgt en een radar die het wapen volgt; beide verwerven informatie omtrent de positie en de snelheid, en geven die door aan een computer. Bij de Tow, een draadgeleid wapen, wordt het doel door een ‘schutter’ optisch gevolgd; de positie van het wapen (raket) ten opzichte van de optische as wordt bepaald door een infraroodvolgsysteem. Een nadeel van de commandogeleide wapens, met uitzondering van de draadgeleide, is de gevoeligheid voor elektronische afweermiddelen.
Bij doelzoekende geleiding (Eng.: homing guidance) voert het wapen een sensor met zich mee die gevoelig is voor doeluitstraling. De sensor maakt deel uit van een doelzoeksysteem (doelzoekkop; Eng.: seeker) in de neus van het wapen, waardoor dit voortdurend gericht blijft op het doel (doelgrendeling; Eng.: lock). Het wapen genereert zelf stuurbevelen (afb. 3). Er zijn sensoren voor radar- en voor opto-elektronische doelzoeksystemen. De grendelwerking van een radardoelzoeksysteem is verwant aan die van de radarvolgsystemen.
De opto-elektronische systemen zijn gevoelig voor straling in een gedeelte van het spectrum infrarood over licht tot ultraviolet, zoals voor de infraroodstraling (2...5 μm, middeninfrarood) van de straalmotor van een vliegtuig. Fotomultiplicatorbuizen en TV-camera’s worden o.a. toegepast voor het optische gebied. De grendelwerking berust in het geval van een TV-camera op contrast of correlatie met een in een geheugen opgeslagen beeld van het doel en zijn omgeving.
De doelzoekende geleiding heet actief als de primaire stralingsbron zich bevindt in het geleide wapen (radarzender); semi-actief indien het doel wordt belicht (laser) of bestraald (radar) vanaf de grond of vanuit een vliegtuig; en passief als het doel zelf de primaire stralingsbron is (infrarood, TV enz.). De zgn. smart bombs zijn geleide bommen voorzien van een laser-doelzoekkop of een TV-doelzoekkop; zij zijn dan resp. semi-actief- en passief-doelzoekend geleid. De Phoenix (‘all-weather AAM’) is in de midkoersfase semi-actief- en in de eindfase actief-doelzoekend geleid met behulp van radar. Het AGN-78B anti-straling-geleide wapen, passief-radar-doelzoekend, grendelt op de radiostraling van een vijandelijke grondradar; een computer in het geleide wapen berekent dan de optimale baan naar de radar, zodat het wapen zijn missie ook kan uitvoeren als de radar wordt uitgeschakeld. Passief-radardoelzoekende geleiding wordt ook wel ingezet in geval van elektronische afweer; het wapen richt zich dan op de storingsbron.
Bij bundelgeleiding (Eng.: beam-rider guidance) bevat het wapen de uitrusting om een radar- of laserbundel te volgen, die gericht is naar het doel of naar een, door de computer voorspeld, ontmoetingspunt. Zo is het Zweedse RBS70(SAM)-systeem opgebouwd uit een optisch doelvolgsysteem waaraan een laser is gekoppeld, en een geleid wapen dat in staat is de laserbundel te volgen.
Indirecte geleiding.
De primaire geleidingssensoren in een systeem van traagheidsgeleiding (Eng.: inertial guidance) zijn de versnellingsmeters, waarvan het uitgangssignaal na eenmaal, resp. tweemaal, integreren een maat is voor de snelheidsverandering en de verplaatsing, die vergeleken worden met het vluchtprogramma. Waargenomen afwijkingen worden vertaald in stuuracties (zie Traagheidsnavigatie). De Poseidon (SLBM) is in de gedreven fase van de vlucht traagheidsgeleid; de lanceerplaats en ligging van het doel zijn bepalend voor het vluchtprogramma, dat is opgeslagen in een navigatiecomputer. Traagheidsgeleiding wordt ook wel toegepast als midkoersgeleiding bij ASM en SSM voor grote afstanden en van de laatstgenoemde speciaal de schip-schipwapens, zoals de Penguin (Noorwegen) (laag over het wateroppervlak scherende anti-schipwapens, aangeduid met de verzamelnaam seaskimmers). Een traagheidsnavigatiesysteem kan niet worden gestoord en is juist daarom geschikt voor toepassing bij wapens die ver in vijandelijk gebied doordringen. Doordat een traagheidsgeleidingssysteem een dead-reckoning-(gegist bestek)systeem is, treedt een met de tijd aangroeiende fout op, die kan worden gecompenseerd door discrete positie- of snelheidsbepalingen, zoals bij resp. astro- en dopplertraagheidsgeleiding.
Bij astrogeleiding (Eng.: celestial guidance) is het systeem uitermate gecompliceerd. In eerste instantie wordt door telescopen die de sterren volgen de positie van het wapen ten opzichte van de vaste sterrenhemel bepaald. Deze wordt daarna vertaald in de positie ten opzichte van het aardoppervlak. De positiebepaling bij hyperbolische geleiding is nagenoeg analoog aan die bij navigatie met hyperbolische plaatsbepalingssystemen.
Als de positie van het wapen wordt bepaald aan de hand van terreinkaarten, het magnetisch veld of het zwaartekrachtveld van de aarde, spreekt men van aardreferentiegeleiding (Eng.: terrestial-reference guidance). De gegevens voor het vluchtprogramma worden door satellieten, ‘drones’ of RPV’s verzameld en later opgeslagen in een geheugen in het wapen. Drones resp. RPV’s (Remotely Piloted Vehicles) zijn automatische resp. op afstand bestuurde terughaalbare luchtvoertuigen.
Kruisvluchtwapens (Eng.: cruise missiles) worden in de kruisvlucht geleid door een traagheidsgeleidingssysteem dat op voorafbepaalde tijdsintervallen wordt gecorrigeerd door een aardreferentiesysteem. De positie wordt dan bepaald door een vergelijking tussen actuele radarhoogtemetingen en een hoogtekaart.
Geleidingsprincipes (Eng.: guidance laws).
De uitvoering en de werking van het systeem voor directe geleiding worden in belangrijke mate bepaald door het principe dat ten grondslag ligt aan de nadering van het doel: het geleidingsprincipe. Een geleid wapen kan een doel achtervolgen op de manier waarop een hond een haas achternazit. Het geleidingsprincipe van deze nadering, de zuivere achtervolging (Eng.: pure pursuit), luidt: de snelheid van het wapen moet steeds gericht zijn op het doel, d.w.z. volgens de verbindingslijn wapendoel, de gezichtslijn van het wapen naar het doel. Het geleidingssysteem detecteert iedere afwijking van deze grondregel en vertaalt deze afwijking in een actie van het besturingssysteem, waardoor het wapen een zijdelingse versnelling ondergaat. Meestal zijn geleide wapens nl. uitgerust met een besturingssysteem waarmee een zijdelingse kracht kan worden opgewekt, zodat de snelheid alleen van richting verandert. De doelzoekende geleidingsmethoden zijn geschikt voor de zuivere achtervolging. De doelzoekkop in de neus van het wapen blijft voortdurend op het doel gericht en verschaft als zodanig de richting van de gezichtslijn. Traagheidssensoren, windvaantjes of invalshoekmeters worden gebruikt om de richting van de snelheid te meten ten opzichte van de inertiële (rustende) achtergrond of de lichaamsassen van het wapen. De afwijking van het geleidingsprincipe is de hoek δ tussen de gezichtslijn en de snelheid van het wapen. Deze afwijking wordt gereduceerd door een zijdelingse versnelling a = kδ, met k als versterkingsfactor (afb. 4). In een eenvoudige uitvoering wordt de invalshoek, ingesloten door de langsas en de snelheidsvector, verwaarloosd. De langsas van het wapen wordt dan steeds gericht op het doel.
Twee belangrijke grootheden bij de doelnadering in het algemeen zijn de verhouding n = vw/vd tussen de wapensnelheid vw en de doelsnelheid vd en de maximaal haalbare zijdelingse versnelling van het wapen (de manoeuvreerbaarheid). Het is eenvoudig in te zien dat het doel bij de zuivere achtervolging altijd van achteren wordt genaderd, zodat n groter moet zijn dan 1. Als n groter is dan 2 zal de zijdelingse versnelling tijdens de doelnadering aangroeien tot een oneindige waarde bij de onderschepping. Dan wordt op een zekere afstand van het doel het besturingssysteem verzadigd, waarna geen zuivere achtervolgingsbaan meer wordt doorlopen, maar een cirkelbaan die leidt tot een misafstand. Het principe van de zuivere achtervolging wordt toegepast bij de onderschepping van stilstaande of van niet-manoeuvrerende doelen. Gunstig is de eenvoudige uitvoering van het geleidingssysteem, ongunstig de grote manoeuvreerbaarheid die het geleidingsprincipe vereist.
Indien rekening wordt gehouden met de voortbewegingsrichting van het doel door de constante voorhoudshoek ⍺ in te voeren, spreekt men van schele achtervolging (Eng.: squint pursuit). Het beste geleidingsprincipe is in feite dat waarbij de relatieve wapensnelheid steeds op het doel gericht is; dan komt het wapen vanuit het doel gezien recht op het doel af (afb. 5). Kenmerkend voor dit principe is dat de gezichtslijn van wapen naar doel evenwijdig met zichzelf verschuift en de peiling vanuit het doel gezien dus constant blijft, vandaar de naam constante-peilingbaan (Eng.: constant bearing course) voor de baan die naar het doel wordt doorlopen. In tegenstelling tot de zuivere achtervolging volgt het wapen een rechtlijnige baan naar een niet-manoeuvrerend en met een constante snelheid bewegend doel. Bovendien zal, als het doel manoeuvreert, de zijdelingse versnelling van het wapen (met vw > vd) steeds kleiner zijn dan die van het doel. Het principe van de constante doelpeiling wordt wel toegepast bij commandogeleide wapensystemen, met een doel- en een wapenvolgradar, waarmee posities en snelheden worden gemeten. Een computer berekent uit deze waarnemingen de gewenste voortbewegingsrichting van het wapen en vergelijkt die met de werkelijke; de grootte van de afwijking wordt omgezet in een stuurbevel dat door de wapenvolgradar of een radiozender naar het wapen wordt gezonden.
Een belangrijk geleidingsprincipe is de evenredige navigatie (Eng.: proportional navigation), ontleend aan het principe van de constante doelpeiling en veel toegepast bij de hedendaagse doelzoekende geleidingssystemen. Een zuivere constante-peilingbaan wordt doorlopen als de gezichtslijn wapen-doel niet draait. Bij de evenredige navigatie wordt de hoeksnelheid (de draaisnelheid) van de gezichtslijn gemeten en door een manoeuvre van het geleide wapen onderdrukt; het principe luidt: de hoeksnelheid van de snelheidsvector γ van het wapen moet evenredig zijn met de hoeksnelheid van de draaiing van de gezichtslijn σ; in formule: γ = K σ (afb. 6).
Daartoe moet het wapen een zijdelingse versnelling a = vw γ ondergaan. Hoe groter de navigatieconstante K is, hoe sneller de draaiing van de gezichtslijn wordt onderdrukt en hoe eerder een constante-peilingbaan wordt gevolgd; K is echter door verschillende oorzaken aan grenzen gebonden; de belangrijkste is wel dat de gevoeligheid voor ruis op het σ-signaal door K wordt versterkt. Aan de navigatieconstante K wordt doorgaans een waarde van 3...5 toegekend. K wordt ook wel aangepast aan de omstandigheden tijdens de doelnadering, hetgeen hoge eisen stelt aan de informatieverwerkende elektronische subsystemen. De hoeksnelheid van de gezichtslijn kan langs verschillende wegen worden bepaald, maar steeds ten opzichte van de inertiële achtergrond, zoals door gyroscopen in de doelzoekkop of rechtstreeks uit het foutsignaal, afgegeven door de standgestabiliseerde doelzoekkop. Kenmerkend voor evenredige navigatie is enerzijds de snelle reactie op ontwijkende manoeuvres van het doel en anderzijds de gecompliceerde informatieverwerking.
De gezichtslijnbaan (Eng.: line-of-sight course) wordt doorlopen door een bundelgeleid wapen en een zgn. ‘Command-to-line-of-sight’ (CLOS) wapen: een commandogeleid wapen. Het principe dat aan deze baan ten grondslag ligt bepaalt dat het geleide wapen zich steeds bevindt op de gezichtslijn van een commandopunt naar het doel (afb. 7). De gezichtslijn wordt door een doelvolgeenheid (optisch, radar, laser, TV) en het doel opgespannen; de positie van het wapen ten opzichte van de gezichtslijn wordt bepaald door hetzelfde volgsysteem (radar, TV, optisch), door een apart wapenvolgsysteem (infrarood) of door een sensor in het wapen (radar, laser); de laatste methode bij bundelgeleiding en de eerste twee methoden bij commandogeleiding. De loodrechte afstand van het wapen naar de gezichtslijn wordt door het besturingssysteem in het wapen gereduceerd, evt. rekening houdend met de hoeksnelheid van de gezichtslijn. Speciale voorzieningen moeten worden getroffen om het geleide wapen na de lancering zo snel mogelijk in de bundel, c.q. op de gezichtslijn te brengen (Eng.: capture system). Het geleidingsprincipe is gevoelig voor manoeuvres van het doel; het bereik wordt begrensd door de onnauwkeurigheid van de geleiding die toeneemt met de onderscheppingsafstand, tenzij de eindgeleiding wordt overgenomen door een doelzoekend geleidingssysteem.
Besturingsmethoden.
Het besturingssysteem heeft een tweevoudige taak: het veranderen van de vliegrichting in twee onderling loodrechte richtingen en de stabilisatie van de rotatiebeweging om de drie lichaamsassen, te onderscheiden in de beweging om de langsas (rolbeweging), om de dwarsas (duik- of stampbeweging) en om de topas (gierbeweging). De stabilisatie om de dwarsas en de topas is gericht op het onderdrukken van sterke variaties in de hoek die wordt ingesloten door de langsas en de richting waarin de lucht op het wapen aanstroomt en op het kunstmatig verhogen van de aërodynamische demping van de rotatiebeweging om ieder van deze assen. Daartoe worden resp. de verandering in de stand en de snelheid waarmee deze zich voltrekt (de hoeksnelheid) door gyroscopen gemeten en teruggekoppeld naar het besturingssysteem. De verandering van de vliegrichting, voorgeschreven door het geleidingssysteem, wordt ontbonden in twee onderling loodrechte richtingen samenvallend met die van de stuurorganen. Bij commandogeleiding, waarbij de stuurbevelen buiten het wapen worden gegenereerd, moet daarom de rolbeweging van het wapen worden tegengegaan, tenzij het een richtingsgeheugen met zich meevoert. Met betrekking tot de besturing onderscheidt een geleid wapen zich op twee punten van het vliegtuig. Op de eerste plaats wat de vleugelconfiguratie betreft; deze is in veel gevallen kruisvormig in plaats van eenvleugelig, op de tweede plaats wat de luchtkrachtbesturingsmethode betreft, die bij de meeste geleide wapens berust op de rotatie van de gehele vleugel of vin in plaats van een vlakje in de achterlijst daarvan.
Snel opvolgen van de ‘instructies’ van het geleidingssysteem is heel belangrijk en het kruisvormige ontwerp biedt die snelle responsie; bij de eenvleugelige configuratie daarentegen moet een zijdelingse manoeuvre worden ingeleid door een rolbeweging, hetgeen leidt tot een relatief trage responsie. De aërodynamische stuurvlakken zijn vaak aangebracht op het achtergedeelte (staartbesturing), maar ook wel op de neus (eendbesturing) of, minder vaak, in de nabijheid van het zwaartepunt van het wapen (vleugelbesturing). Staart- en eendbesturing werken zeer effectief doordat het moment van de kracht die door de stuurvlakken wordt opgewekt, groot is. Vleugelbesturing is aërodynamisch gezien minder effectief, maar kenmerkt zich door kleine invalshoeken, hetgeen van belang kan zijn voor doelzoekende wapens en door een lucht verbruikende motor voortgestuwde wapens; bovendien biedt vleugelbesturing een snelle responsie. Bij staart- en eendbesturing wordt het wapen eerst gedraaid, waardoor de invalshoek groter wordt en daarmee de zijdelingse kracht opgewekt door vleugels, staart en romp. In het geval van staartbesturing komt daarbij nog dat in het begin van de stuuractie een kracht wordt opgewekt die tegengesteld gericht is aan de gewenste richting. De Seacat (SAM), de Sidewinder (AAM) en de Crotale (SAM) zijn resp. vleugel-, eend- en staartbestuurd. Voor de rolstabilisatie wordt aan een stel in één vlak liggende stuurvlakken een tegengestelde uitslag gegeven. Bij staart- en vooral eendbesturing is deze methode echter weinig effectief doordat het moment van de krachten klein is resp. door de neerstroming, zodat speciale technieken moeten worden toegepast.
Een veel gebruikte besturingsmethode bij de ballistische wapens is de stuwkrachtregeling. In grote lijnen zijn er drie uitvoeringsmogelijkheden: een draaibare straaltuit, beweegbare elementen in het stromingskanaal van de uitlaatgassen en inspuiting in het divergerende gedeelte van de straaltuit. In alle gevallen komt het erop neer dat de resulterende stuwkracht een zijdelingse component krijgt. In de straaltuit, de uitlaatpijp van de raketmotor, worden de snelheden van de gasmoleculen geordend, zodat zij met gelijkgerichte snelheden de straaltuit verlaten. De stuwkracht is volgens het beginsel ‘actie = reactie’ tegengesteld gericht aan deze snelheid en als zodanig gericht volgens de hartlijn van de straaltuit. Door deze of de gehele raketmotor (bij vloeibare stuwstof) van stand te veranderen wordt de richting van de stuwkracht gewijzigd.
Door beweegbare elementen, die al of niet permanent in de gasstroming zijn geplaatst, wordt de richting daarvan omgebogen, waardoor op grond van de impulsverandering een zijdelingse kracht wordt opgewekt. De inspuit- of injectiemethode berust op het ontstaan van een schokgolf in de buurt van het punt, in het supersone gedeelte van de straaltuit, waar een vloeistof of een gas wordt ingespoten. De schokgolf verstoort de rotatiesymmetrische drukverdeling, waardoor een zijdelingse kracht wordt gegenereerd.
Voortstuwings- en lanceermethoden.
De methode van voortstuwing hangt nauw samen met de missie van het geleide wapen. De meeste wapens kleine en middelgrote afstanden worden voortgestuwd door een raketmotor met vaste stuwstof, vaak van het type ‘dual thrust’, met de aanjager en de ondersteuningsmotor ineen. Een raketmotor van dit type brengt het wapen in een korte tijd op de operationele snelheid. Daardoor is het wapen snel inzetbaar, reden waarom zelfs de ICBM in de meeste gevallen voortgestuwd worden door raketmotoren met vaste stuwstof (verdeeld over verscheidene trappen). Raketmotoren met vloeibare brandstof worden wel toegepast bij geleide wapens voor grote afstanden. Hun specifieke impuls (een maat voor de prestatie van de combinatie raketmotor-stuwstof) is groter; zij bieden een grotere brandtijd en de stuwkracht is regelbaar. De lucht verbruikende motoren kunnen, indien ontworpen met het oog op eenmalig gebruik, een economische oplossing zijn voor missies op kleine hoogte (grote luchtweerstand, veel zuurstof in de lucht) en met een grote vluchttijd. De Otomat, een schip-schip ‘sea-skimmer’, wordt in de kruisvlucht 15 m boven het wateroppervlak over maximaal 80 km voortgestuwd door een straalturbinemotor. De eveneens vanaf schepen gelanceerde Sea Dart (SSM en SAM) is voorzien van een stuwstraalmotor (Eng.: ramjet), op snelheid gebracht door afwerpbare aanjaagraketten.
De keuze van de lanceermethode kan door een reeks eisen worden bepaald, zoals stabiliteit, veiligheid enz. De meest voor de hand liggende eis is het tegengaan van iedere initiële beweging in een andere als de gewenste richting. De zgn. nullengtelanceerinrichting doet dit slechts op het tijdstip waarop de beweging van het wapen wordt ingezet. Een ‘ramplauncher’ geleidt het wapen over een rail, zodat de snelheid kan worden opgebouwd voordat het wapen aan zichzelf wordt overgelaten, ICBM’s-doelen voor vijandelijke ballistische wapens worden verticaal gelanceerd vanuit een ‘harde’ silo, soms ook volgens een zgn. koude lancering, waarbij zij uit de silo worden gedreven door een gecomprimeerd gas. Verschillende anti-tank-geleide wapens en geleide wapens voor korte afstand en tegen luchtdoelen worden vanuit een pijp gelanceerd. De schutter wordt aldus beschermd tegen de hete uitlaatgassen van de aanjaagraketmotor, die gedoofd is als het wapen de pijp verlaat. Ook doet de pijp dienst als terugstootloze vuurmond.