(Fr.: extinction; Du.: Extinktion; Eng.: extinction, absorbancy) of absorbantie (ook wel optische dichtheid en in de fotografie zwarting genoemd), term uit de absorptiemetrie, gedefinieerd als:
E = lg10 I0/It = lg10 T −1 waarin E extinctie voorstelt, I0 de intensiteit van de invallende straling, It de intensiteit van de doorgelaten straling, en T de doorlating of transmissie (zie afb.). Volgens de Wet van Bouguer-Lambert-Beer (zie Fotochemie) is:
E = εcd
waarin d de dikte van de lichtabsorberende laag is, c de concentratie van de absorberende substantie, en ε de molaire extinctiecoëfficiënt (molaire absorptiecoëfficiënt). Bij gebruik van natuurlijke logaritmen wordt ln T −1 gedefinieerd als natuurlijke extinctie (natuurlijke absorbantie). Evenzo wordt in plaats van de molaire extinctiecoëfficiënt de term molaire natuurlijke extinctiecoëfficiënt k gebruikt, waarbij
ε = 0,433k
In de astronomie wordt onder extinctie de verzwakking verstaan die elektromagnetische straling ondergaat als zij een gaslaag doorloopt, zoals het geval is met licht van een ster of de Maan dat de aardse atmosfeer doorloopt of met licht van ver verwijderde sterren door de aanwezigheid van interstellaire en intergalactische materie. Extinctie is het gezamenlijke effect van absorptie en verstrooiing. Is de dikte van de laag d, dan is de intensiteit I van de straling met frequentie v na het doorlopen van die laag te vinden met:
Iv = I(v,0) exp(− ∫0d τv dx)
waarin I(v,0) de intensiteit is van de op de laag vallende straling. De grootheid is sterk afhankelijk van de golflengte van de straling. De integraal:
∫0d τv dx
wordt de optische diepte van de gaslaag genoemd. Voorts moet vaak bij intensiteitsmetingen van straling van de Zon of van sterren nog rekening gehouden worden met de extinctie in de gaslagen van de ster zelf, zodat op de waargenomen intensiteiten vaak correcties moeten worden aangebracht.
Extinctie in de atmosfeer.
De verzwakking van de zonnestraling in de atmosfeer is het gevolg van absorptie, verstrooiing, diffuse terugkaatsing en buiging aan stofdeeltjes, waterdruppels c.q. wolken. De extinctiecoëfficiënt hangt dus mede af van het aantal en de aard van de in een bepaalde luchtsoort ter plaatse zwevende deeltjes. Door metingen bij verschillende zonshoogten (verschillende weglengten door de atmosfeer) kan men hun aandeel in de extinctie soms bepalen. Gemiddeld wordt van de zonnestraling in de atmosfeer 15% geabsorbeerd en 42% naar de ruimte teruggekaatst, zodat slechts 43% de bodem bereikt.