(van Eng.: to drain = afvoeren, afwateren), het onttrekken en de afvoer van water door ondergrondse leidingen.
Open greppels, hoewel in beginsel eveneens geschikt overtollig water af te voeren, hebben het bezwaar dat ze regelmatig onderhouden moeten worden, de verschillende veldwerkzaamheden belemmeren en daarnaast een deel van cultuurgrond in beslag nemen. Het doelmatig aanleggen van een stelsel van ondergrondse buizen vergt slechts eenmalig een vrij grote uitgave en tevens kosten van onderhoud. Reeds de Romeinen kenden het ontwateren van natte gronden via met puin enz. opgevulde greppels. In 1810 ging J. Graham over tot het gebruik van platte tegels met daarop een halfcilindrische tegel, omgeven met een dun laagje grind. In 1843 begon J.
Read de tegels te vervangen door aarden buizen en twee jaar later deed de drainering haar intrede in Nederland en vervolgens in België. De thans gebruikte drains of draineerbuizen zijn vervaardigd van gebakken klei en zijn 30...33 cm lang; de meest voorkomende binnenwerkse diameter bedraagt voor zuigbuizen 4...5 cm, voor verzamelbuizen 6...8 cm. Het water treedt voornamelijk binnen door de stootvoegen, dat is waar de uiteinden van de drains tegen elkaar aan liggen. Thans worden ook kunststofbuizen toegepast. Buizen die het water aan de grond onttrekken heten zuigdrains; reeksen daarvan monden uit in verzameldrains die het water afvoeren. Het geheel vormt het drainstelsel. De stroomsnelheid dient erop berekend te zijn dat ook bij zware regenval een afdoende ontwatering verzekerd is en binnengedrongen gronddeeltjes worden meegevoerd ter voorkoming van verstopping.
De snelheid hangt af van de helling en doorsnede van de reeks. De zuigbuizen met 4...5 cm diameter worden als regel gelegd met een verval van 20...40 cm per 100 m. De aanlegdiepte bedraagt 0,90...1,25 m. De onderlinge afstand van de reeksen mag niet te groot zijn. In weinig doorlatende kleigronden moeten zij dichter bij elkaar liggen dan bijv. in zavelgrond en in blijvend grasland met zijn grotere waterbehoefte kunnen zij wijder uiteen worden gelegd dan in bouwland. Als gemiddelde kan men bij een diepte van 1 m aannemen 20 m. De lengte der reeksen bedraagt maximaal 200 m.