(Fr.: bassin, dock; Du.: Dock; Eng.: dock), korte aanduiding voor een nat dok, een droogdok en een bouwdok.
Een nat dok is een binnenhaven, dienende als lig-, laad- of losplaats voor schepen. Een droogdok is een inrichting om schepen geheel droog te zetten (dokken), zodat schoonmaak-, herstellings- en verbouwingswerkzaamheden ook aan de onderzijde van een schip mogelijk zijn.
Een bouwdok is een vast dok van geringe diepte voor het bouwen van grote schepen, waarvan het aflopen van een helling bezwaren meebrengt.
Een vast droogdok of gegraven dok (Eng.: dry-dock) is een langwerpige bak van metselwerk of beton, aan het open einde aansluitende aan de invaart (dokhoofd) die met een schipdeur, sluis met een rol- of schuifdeur, puntdeuren of een klep kan worden gesloten nadat het schip is ingevaren. Bij het leegpompen daalt het schip en komt met de kiel te rusten op kielblokken en meestal ook op kimsleden, die op afstanden van 10...15 m uit nissen in de muren tegen de kimmen van het schip kunnen worden aangetrokken. In de zijden steunt het schip bij oudere typen droogdokken met schoren op de banketten van de muren. Vaste dokken worden gebouwd voor o.a. tankschepen tot 700.000 t; de lengte is dan ca. 400 m, de invaarbreedte tot 90 m.
Een drijvend droogdok (Eng.: floating dock) bestaat uit een stalen doos of ponton met meestal soortgelijke kasten aan beide zijden, zodat de dwarsdoorsnede een U-vorm vertoont. Nadat de kielblokken gesteld zijn, laat men door het inlaten van water het dok zo diep zinken, dat het schip het dok kan binnenvaren. Meestal zijn loopkranen aanwezig, en elektrisch gedreven kaapstanders om het schip in en uit het dok te halen. Door het uitpompen van water rijst het dok en komen de kielblokken tegen de kiel, zodat bij verder leegpompen het schip boven water wordt gelicht en ook de vloer 30...60 cm boven water komt. Om praktische redenen zijn de afmetingen beperkt tot ca. 250 m lengte en ca. 40 m breedte; hierin kunnen schepen tot ca. 50.000 t worden gedokt.