Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 10-01-2025

DEMPING

betekenis & definitie

(Fr atténuation; Du.: Dämpfung; Eng.: damping), in de trillingsleer het verminderen van de amplitude en daarmee van de energie bij trillingen. Bij een slinger die men, na hem een bepaalde uitwijking te hebben gegeven, vrij laat slingeren, nemen de uitwijkingen af door wrijving met de lucht en die in het ophangpunt. Om deze demping op te heffen, moet men de slinger pulsen toedienen die de oorspronkelijke uitslag in stand houden.

Het bewust creëren van demping vindt plaats bij de schokdemping van o.a. auto’s, waarbij de trilling van de veer gedempt moet worden.

Demping vindt ook bij elektromagnetische trillingen (en andere overgangsverschijnselen) plaats (stralingsdemping).

Als maat voor de demping heeft men het (logaritmisch) decrement ingevoerd: de verhouding tussen twee achtereenvolgende waarden van de (afnemende) amplitude van de trilling; het logaritmisch decrement is hiervan de natuurlijke logaritme (tevens zie Tijdconstante).

Bij meetinstrumenten waarvan de aanwijsnaald een hinderlijke slingerende beweging zou krijgen door de verliezen die o.a. optreden als gevolg van de weerstand van geleiders en diëlektrische en magnetische verliezen, wordt aan de natuurlijke demping een kunstmatige toegevoegd, waardoor de naald langzaam naar de eindstand kruipt of deze hoogstens één keer passeert en daarna op de eindstand stil blijft staan. In de regeltechniek is demping een methode om slingeringen (o.a. door massatraagheid) te voorkomen. Dit kan geschieden met een dempingscilinder of een schijf van geleidend materiaal draaiend in een magnetisch veld. Bij tegengekoppelde systemen kan de demping worden beïnvloed door de keuze van de elementen in de terugkoppelbaan.

In de transmissietechniek wordt de demping gedefinieerd als de relatieve vermindering van het vermogen van een signaal meestal uitgedrukt in decibel en soms in neper (zie Bel). Ongewenste demping kan worden opgeheven met versterkers gebruikelijk bij o.a. kabeltransmissie voor hoge frequenties, waarbij op regelmatige afstanden versterkers in de kabels worden aangebracht.

In de praktijk wordt een aantal specifieke definities voor demping gebruikt, gebaseerd op sinusvormige signalen. De meest gebruikte definities zijn (zie afb.):

1. tussenschakeldemping:

Z1 = Za, Z2 = Zb

a = 101g10 (U₁I₁)/(U₂I₂)

2. samengestelde demping:

Z1 = Za = Zb

a = 101g10 (U₁I₁)/(U₂I₂)

3. spiegelbeelddemping:

Z1 = Za = Zb = Zi, Z2 = Zu

a = 101g10 (U₁I₁)/(U₂I₂)

4. transductordemping:

Z1 = R + jX, Za = Z1, Zb = R − jX

a = 101g10 (U₁I₁ cosφ₁)/(U₂I₂cosφ₂)

(φ1 tussen U1 en I2, φ2 tussen U2 en I2)

< >