(Fr: transmission de données; Du.: Datenübertragung; Eng.: data transmission), informatieoverdracht via een telecommunicatiemedium waarbij aan ten minste één einde een gegevensverwerkend apparaat aangesloten is (zie Datanet). Met datatransmissie wordt gewoonlijk de overdracht van tweewaardige (binaire) signalen bedoeld.
Een bit kan maximaal één eenheid van informatie (1 shannon) overdragen; gangbare waarden voor de transmissiesnelheid liggen in het gebied van 110...48.000 bit s−1; voor een telex 50 bit s−1.
De bron, resp. bestemming van de informatie is een dataterminal, die zowel een eenvoudig schrijfmachineachtig apparaat kan zijn als een computer. De terminal wordt aangesloten op de apparatuur voor de transmissie (modem) die met de lijn is verbonden. Afb. 1 geeft een blokschema van een dataverbinding tussen A en B. Voor een duidelijke afbakening van functies in de terminal resp. de modem is een abstract scheidingsvlak (interface) gedefinieerd, met duidelijke omschrijving van de daar geldende mechanische, elektrische en functionele eigenschappen. Dit is van belang wanneer terminals en modems van verschillende fabrikaten moeten samenwerken.
Bij duplexdata kunnen de terminals A en B gelijktijdig zenden en ontvangen; de verbinding bestaat hiertoe uit een voorwaarts en een terugwaarts kanaal. Bij halfduplexverkeer is de werkwijze conversationeel (de transmissierichting steeds gewisseld).
Een multipoint-systeem is een configuratie met meer dan twee eindpunten, die met splits- en combinatieversterkers via vaste lijnen met elkaar verbonden zijn (afb. 2). Bij iedere informatie-uitwisseling zijn steeds twee terminals actief; via o.a. adrescodes wordt bereikt dat de gewenste relaties tot stand komen. Wanneer een permanente aansluiting tussen modem en lijn onpraktisch is, wordt akoestische koppeling toegepast; de terminals hiervoor zijn meestal met modem en akoestische koppeleenheid in één draagbare behuizing ondergebracht.
Een start-stopterminal werkt met een vaste karakterstructuur, bijv. met karakters uit het internationale 7-bits-alfabet (zie Telecommunicatiealfabet), aangevuld met een pariteitsbit (voor het ontdekken van fouten), een start- en een stopbit, zodat een 10-bits-karakter ontstaat. Een voorbeeld van een 11 -bits is de ‘Teletype’voor 110 bit s−1, d.w.z. 10 karakters per seconde. Het startbit synchroniseert de ontvangende terminal opnieuw voor ieder karakter.
Een synchrone terminal zendt en ontvangt data onder besturing van een kloksignaal (meestal van 2400 Hz). Veelal is de ‘klok’ in de modem ingebouwd. De zendende terminal levert op het klokritme data af aan de modem. Beide signalen worden tot één signaal samengesteld over de lijn verzonden. De ontvangende terminal krijgt de data op het ritme van de klok aangeboden. Synchrone terminals kunnen ook volgens een start-stopprincipe werken.
Procedure is de naam van een verzameling afspraken inzake de dataoverdracht. Veel toegepast is de basic mode control procedure van de ISO. Bezwaren zijn o.a. de verwevenheid van besturingscriteria en data, en de noodzaak halfduplex te werken. De HDLC-procedure (high level data link control) is gebaseerd op een framestructuur. De besturingsinformatie bevindt zich op een vaste plaats in het begin van een frame. De eigenlijke data-inhoud is geheel vrij wat betreft lengte codering en karakterstructuur. Ieder frame wordt afgesloten met een FCS (frame check sequence), een codegroep die een indruk geeft van het aantal transmissiefouten.
Modem.
De aanduiding modem is een samentrekking van modulator en demodulator. De datamodem verzorgt aan de zendzijde de omzetting van de signalen van de interface in een vorm die voor telefoonlijnen geschikt is. De ontvangmodem corrigeert de verzwakking en vervormingen en zet het lijnsignaal om in interfacesignalen. Het corrigeren van amplitude- en fasevervorming geschiedt door een ingebouwde effenaar (equalizer), die voortdurend voor een optimale ontvangst zorgt. Het is niet lonend op telefoonverbindingen een hogere snelheid dan 9600 bit s−1 na te streven. Voor datatransmissie met snelheden van 48,000...72,000 bit s−1 is een bandbreedte van 48 kHz voorzien, beschikbaar als primaire groep in het telefoonnet (normale overdracht 12 telefoonkanalen).
De parallelmodem zendt de informatie in de vorm van complete karakters die gecodeerd zijn in een unieke combinatie van 2 of 3 gelijktijdige tonen. De maximumzendsnelheid is 40 karakters per seconde.
De basisbandmodem waarbij een eenvoudige modulator wordt toegepast is alleen bruikbaar voor particuliere kabels en over korte afstanden voor telefoonkabels.
In de modems, aanbevolen door CCITT, worden de volgende modulatiemethoden toegepast:
frequency shift (FSK);
fasemodulatie (PM);
amplitudemodulatie (AM);
onderdrukte draaggolf (OD): 200, 300, 600 en 1200 bit s−1:
FSK; het zendsignaal heeft steeds een van twee mogelijke frequentiewaarden; de hoogste komt overeen met de binaire 0, de laagste met de binaire 1;
2400 bits−1: 4 PM; de lijnsignaalfase vertoont een sprong met een herhalingsfrequentie van 1200 s−1; na iedere sprong heeft de fase één van vier mogelijke waarden (2 bits);
4800 bit s−1: 8 PM; de fasesprongen hebben een herhalingsfrequentie van 1600 s−1 (3 bits);
9600 bit s−1; combinatie van 8 PM met AM; de fasesprongen hebben een herhalingsfrequentie van 2400 s−1 (4 bits);
48.000 bit s−1 (oud); AM met OD, bruikbaar voor synchroon en niet-synchroon werken; geschikt voor facsimile;
48.000 bit s−1 (nieuw); AM met OD, tevens bruikbaar voor 56.000, 64.000 en 72.000 bit s−1; uitsluitend voor synchrone transmissie.