een in de laatste jaren meer en meer ingang vindende uitdrukking, ontleend aan het Angelsaksische equivalent civil engineering. Met de uitdrukking wordt dat gedeelte van de techniek bedoeld waarbij in het bijzonder de civiel-ingenieur (Fr.: ingénieur civil; Du.: Bauingenieur; Eng.: civil engineer), een begrip van veel oudere datum, is betrokken. Vanouds is het de taak van de civielingenieur om werken tot stand te brengen waardoor kan worden voorzien in een aantal primaire behoeften van de samenleving wat betreft het wonen en werken van mensen en in het bijzonder op het gebied van het verkeer en het beheersen en benutten van het water.
Dit behelst werkzaamheden van uiteenlopende aard als de bouw van bruggen en viaducten, de aanleg van wegen, spoorwegen en vliegvelden, de aanleg van havens en kanalen, de normalisatie, resp. kanalisatie van rivieren voor scheepvaart en waterafvoer, het bouwen van dijken en dammen, van sluizen en stuwen, de inrichting van polders en irrigatiewerken, de bouw van waterkrachtwerken, werken ten behoeve van drinkwatervoorziening en afvalwaterbehandeling en voorts de bouw van vele andere utilitaire objecten als hoogspanningsmasten, televisietorens, transportkranen en off-shoreconstructies, om enkele te noemen. Ook vervult de civiel-ingenieur een belangrijke taak bij de realisering van gebouwen voor uiteenlopende doeleinden als kantoren, scholen, ziekenhuizen en fabrieken, op welk gebied hij samenwerkt met de architect.De werkzaamheden van de civiel-ingenieur kunnen ook in andere zin worden onderscheiden. Vanouds richtten zij zich in de eerste plaats op ontwerp en constructie van de genoemde werken alsmede de leiding bij de uitvoering. Ervaring speelde hierbij een belangrijke rol. Ook op het terrein van de civiele techniek nemen research en ontwikkeling thans echter een belangrijke plaats in. Hetzelfde geldt voor de planning en de organisatie bij de uitvoering van werken. De civiel-ingenieur heeft voorts belangrijke beheerstaken: te denken valt bijv. aan rivier- en kustbeheer, de waterhuishouding, de verkeersordening, terwijl hij ook betrokken is bij de exploitatie van bepaalde voorzieningen bijv. op het gebied van het verkeer, de drinkwatervoorziening enz.
De schaalvergroting en de toenemende complexiteit (bijv. het multi-purposekarakter) van civiel-ingenieurswerken leiden ertoe dat het beleidsvoorbereidend aspect een steeds zwaarder accent krijgt. Op het gebied van met name stadsvernieuwing, landinrichting en milieubeheer zijn er raakvlakken en overlappingen met bijvoorbeeld stedebouwers en landbouwkundigen. Het geheel van kennis en vaardigheden, nodig om de genoemde infrastructurele werken tot stand te brengen, kan worden samengevat onder de noemer ‘civiele techniek’. Deze civiele techniek heeft zijn basis in de exacte wetenschappen: wiskunde, natuurkunde, mechanica die in specifieke richtingen zijn uitgebouwd, zoals o.a. sterkteleer, stromingsleer, materiaalkunde; gewapend met zijn kennis op deze gebieden tracht de ingenieur op grond van de functionele eisen die aan een project worden gesteld tot een rationeel ontwerp (Eng.: design) hiervoor te geraken, waarin een synthese is bereikt. Schaalvergroting leidt ertoe dat randvoorwaarden die door de natuur, dan wel door de maatschappij worden gesteld, een steeds grotere invloed krijgen. Zo ontstaan er raakvlakken met tal van andere disciplines.
Civiel-technische werken worden voor een belangrijk deel tot stand gebracht door of ten behoeve van de (semi)overheid (bijv. waterstaatdiensten, diensten van openbare of publieke werken), maar evenzeer ten behoeve van het bedrijfsleven en de dienstensector. In ontwikkelingslanden levert de civiele techniek eveneens een belangrijke bijdrage.