(Fr.: carbure; Du.: Karbid; Eng.: carbide), verbinding van koolstof, met een metaal, verkregen door verhitting van koolstof met het desbetreffende element of een oxide daarvan tot zeer hoge temperatuur. De meeste metaalcarbiden zijn zeer hard.
Voorbeelden zijn: siliciumcarbide (carborundum), dat als slijpmiddel wordt gebruikt; wolfraamcarbide, titaancarbide, tantaalcarbide e.d., die in gesinterde vorm onder de verzamelnaam hardmetaal worden toegepast als snijmetalen (beitels, boortips), als trekstenen of als kleine slijtvaste machineonderdelen. Ze behouden hun hoge hardheid tot 1000 °C. Wegens de grote brosheid worden snijmetalen doorgaans op een taaiere drager (beitel of boorschacht) geklemd of gesoldeerd. IJzercarbide (cementiet) komt voor in koolstofstaal en in gietijzer. In gelegeerd staal vormen de legeringselementen specifieke metaalcarbiden of mengcarbiden met ijzer. De neiging tot carbidevorming kan in een stijgende reeks worden uitgedrukt: Fe, Mn, Cr, W, Mo, Ti, V, Ta, Nb (laatstgenoemde elementen de sterkste carbidevormers). Mn en Cr geven complexe mengcarbiden met Fe. Indien legeringscarbiden zeer fijn verdeeld in een vaste grondmassa (bijv. staal) worden uitgescheiden (door precipiteren) door warmtebehandeling krijgt het staal een grote hardheid en sterkte die bij hoge temperatuur blijven (zie Gelegeerd staal).
Calciumcarbide en aluminiumcarbide zijn niet hard; zij reageren heftig met water onder de vorming van ethyn (acetyleen). Calciumcarbide is bovendien een goed ontzwavelingsmiddel in de metallurgie.