(Fr.: lignite; Du.: Braunkohle; Eng.: brown coal, lignite), een natuurlijke fossiele brandstof, bestaande uit een lichte, bruine tot zwarte soort kolen met een hoog watergehalte, soms gekenmerkt door een vezelige houtstructuur, soms door een aardachtig voorkomen. Bruinkool ontstaat in de tweede fase van de inkoling en heeft al naar de omstandigheden zeer verschillende eigenschappen.
Lumineuze bruinkool is voornamelijk ontstaan uit lignine en cellulose, bitumineuze uit was, hars en algen. Men onderscheidt zachte en harde bruinkool. Het massagehalte aan water bedraagt bij lignitische bruinkool ca. 60%, bij aardachtige ca. 50% en bij de harde 20...40%. Het asgehalte varieert meestal van 10...15% van de droge substantie. De elementaire samenstelling van het water- en asvrije produkt verschilt al naar de ouderdom van 60...75% C; 5...6% H; 1...4% S; 0,3% N en 30...20% O. De onderste verbrandingswaarde van vochtige bruinkool is 10...13 MJ kg−1, te laag voor direct stoken. De belangrijkste bruinkoolafzettingen, die tot 100 m en meer dik kunnen zijn, dateren uit het Tertiair. Gezien deze in verhouding jonge geologische ouderdom bevinden de bruinkoollagen zich meestal dicht onder de oppervlakte, zodat de ontginning voor 90% in dagbouw plaatsvindt met veelal gigantische baggerwerktuigen op rails of rupskettingen. Het hoge watergehalte maakt transport duur, zodat de bruinkoolindustrie meestal in de nabijheid van winplaatsen is gevestigd. Deze zet de bruinkool om in hoogwaardiger brandstoffen en wint door droge destillatie bij 200...600 °C produkten als gas, benzine, dieselbrandstof, lichte olie, middelolie, teer en cokes. Daaruit worden door verdere processen o.a. paraffine, benzeen en fenol bereid. Voor gebruik als huishoud- en industriebrandstof wordt de bruinkool na droging gebriketteerd onder hoge druk.