(Fr.; os; Du.: Knochen; Eng.: bone) of been, het harde, steungevende weefsel van het menselijk en dierlijk lichaam, in welke hoedanigheid het een optimaal ontwerp is van een relatie tussen structuur en functie. Bot bestaat uit zowel organische als anorganische bestanddelen; de organische vormen ca. 50% van de massa en ca. 65% van het volume met als belangrijkste organische bestanddeel collageen, een polypeptide met een vezelachtige structuur, ingebed in een kitachtige substantie van voornamelijk polysacchariden en proteïnen. Het belangrijkste anorganische bestanddeel bestaat uit calciumhydroxyapatietkristallen, voorkomend als dicht bij elkaar liggende conglomeraten.
Wat de macroscopische opbouw betreft kunnen twee verschillende soorten bot onderscheiden worden: het compacte en het sponsachtige bot. Compact bot vormt het harde buitenste gedeelte van een been, sponsachtig bot bevindt zich in de beide uiteinden daarvan; voor de dragende functie van het skelet is alleen het compacte bot van belang, aangezien dit 100 maal sterker is dan het sponsachtige.
Bij lagere en pasgeboren jongen van hogere diersoorten bestaat het nauwelijks belaste skelet voornamelijk uit kraakbeen met willekeurig gericht collageen. Bij de groei wordt, om aan de toenemende belasting weerstand te kunnen bieden, het kraakbeen vervangen door bot en krijgt het collageen een steeds meer gerichte structuur. De elasticiteitsmodulus van collageen is ca. 1,3 kN mm−2; die van calciumhydroxyapatiet wordt geschat op ca. 170 kN mm−2. De elasticiteitsmodulus van bot ligt tussen deze beide waarden in en is afhankelijk van de leeftijd en de mate van belasting. Bot heeft in verhouding tot zijn druksterkte (voor 70-jarigen ca. 0,15 kN mm−2, voor 20-jarigen ca. 0,17 kN mm−2) een grote treksterkte (ca. 0,088 kN mm−2, resp. ca. 0,125 kN mm−2); voor bijv. porselein is deze verhouding 10 : 1. Op grond hiervan wordt bot vaak vergeleken met een composietmateriaal.
Levend bot past zijn structuur aan bij veranderingen in mechanische belasting: uitgaande van de vorm van een bot, groeperen de botelementen zich in de richting van de functionele druk en vermeerderen of verminderen zij hun belaste doorsnede om aldus weerstand te kunnen bieden aan de functionele drukspanning. Dit veranderingsmechanisme wordt toegeschreven aan de piëzo-elektrische eigenschap van collageen. Wanneer een proefstuk van bot wordt gebogen blijkt de zone waarin een drukspanning heerst negatief en die met een trekspanning positief geladen te zijn. Bij overmatige rek geven de piëzoelektrische elementen een signaal af dat een verandering in de opbouw van het bot inleidt om daardoor de spanning in het bot tot de gemiddelde waarde terug te brengen. Bij botbreuk wordt de regio van de breuk negatief geladen ten opzichte van de verdere omgeving; dit spanningsverschil is de stimulus om o.a. een snellere ionenuitwisseling mogelijk te maken en de celdeling ter plaatse te versnellen. Hierop berust de botgroeistimulator die bestaat uit een negatief geladen elektrode, aangebracht in het gebied van de breuk, en een positieve plaatelektrode die elders op de huid wordt bevestigd. Het spanningsverschil over beide elektroden is vaak een blokvormige gelijkspanning met Umax = 1,2 V en een frequentie van 1 Hz. De hersteltijd van de breuk wordt door de stimulator met 30% verkort. Ook kunnen er breuken mee worden genezen die reeds jaren als ongeneeslijk te boek stonden.