een destructieve hydrogenering van steenkool, bruinkool, koolteer enz. met het doel gas- of dieselolie en speciaal benzine te produceren (Du.: Kohleverflüssigung). Het door F.C.R. Bergius reeds in 1913 ontwikkelde proces zonder katalysator heeft het niet verder dan het industriële proefstadium gebracht; het werd pas na het vinden van een werkzame katalysator die zwavelbestand is, zoals wolfraam- en molybdeensulfide (WS2, resp. MOS2) in 1927 verwerkelijkt, toen het in het groot gelukte bruinkool en steenkool na bijvoegen van teer of zware olie met waterstof onder ca. 200 maal de atmosferische druk (20 MPa) en reactietemperaturen van ca. 450 °C om te zetten in zgn. ‘middelolie’, benzine en gas (te vergelijken met aardgas). De benzine heeft bovendien gunstiger antiklopeigenschappen dan de benzine die door thermische niet-katalytische omzettingen volgens het oorspronkelijke bergiusproces verkregen wordt. Door een volgende uitvinding, nl. het combineren van de zwavelimmune katalysatoren met zgn. ‘zure’ dragers (met zoutzuur of fluorwaterstofzuur geactiveerde natuurlijke of synthetische kleisoorten) verkreeg men bij het destructief hydrogeneren van de middelolie benzines met vrij sterk vertakte alkanen met daardoor aanmerkelijk verbeterde octaangetallen.
Het eigenlijke proces geschiedt in twee trappen: de slibfasetrap ter bereiding van hoofdzakelijk middelolie en de gasfasetrap voor de verder omzetting van de middelolie in benzine. In de slibfase wordt de steenkool in fijne vorm met zware olie of teer tot een nog redelijk vloeibare brij gemengd en in het bijzijn van gesuspendeerde fijn verdeelde katalysator in hoge-drukreactoren omgezet in lichtere vloeibare produkten. Na de scheiding in gas, benzine, middelolie en zware olie wordt de zware olie gerecirculeerd; de katalysator wordt continu ververst. Vervolgens wordt de middelolie in de gasfasetrap in dampvorm over een in de hoge-drukreactoren vast opgestelde katalysator in benzine omgezet. Het reactieprodukt wordt door gefractioneerde destillatie in benzine en gedeeltelijk omgezette middelolie gesplitst, welke laatste wordt gerecirculeerd. Een deel ervan kan ook als gas-, huisbrand- en/of dieselolie worden gebruikt. Het is mogelijk uit 1 ton steenkool met 0,14 ton waterstof 0,6 ton benzine te verkrijgen; aangezien echter de voor de hydrogenering benodigde waterstof ook uit de steenkool door middel van watergas wordt vervaardigd, heeft men voor 1 ton benzine ca. 4 ton kool nodig. De druk waarbij het proces verloopt werd eerst geleidelijk verhoogd (zelfs tot 80 MPa), maar door latere onderzoekingen in de aardolie-industrie op het gebied van de ‘hydrocracking’ van zware oliën is men tegenwoordig weer in staat bij lagere drukken uitstekende resultaten te bereiken. Na verschillende maatregelen die een sterke prijsverhoging van de ruwe olie na de energiecrisis van eind 1973 inhielden, wordt thans op ruime schaal weer o.a. aan de hydrogenering van steenkool gewerkt teneinde een economisch proces te ontwikkelen bij dreigende schaarste aan, resp. sterke prijsstijging van aardolie.