Synoniemen zoeken
Synoniem van spelen
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
spelen
spelen - zich met een spel bezighouden. Spelen met het damspel heet dammen, met het schaakspel schaken of schaakspelen. Met een bal balt men, met dobbelstenen dobbelt men, met kaarten kaart men; een formeel synoniem is kaartspelen. Enige tijd kaarten heet (in informele stijl) een kaartje leggen. Met betrekking tot omber, bridge, enzovoort gebruik je omberen, bridgen, enzovoort. Bij het scrabbelen vormt men woorden uit losse letters die op blokjes gedrukt staan. Voor dominoën of domino spelen is een dominospel nodig. Kinderen spelen verstoppertje: één kind moet de anderen, die zich hebben verstopt, weer terugvinden. Er wordt speels geworsteld door mensen die stoeien, ravotten of, in België, rotsen. Bij robbedoezen gaat het stoeien er wild aan toe; rollebollende mensen of kinderen rollen erbij over de grond.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Spelen
Door dobbelen (eigenlijk met dobbelsteenen werpen) verstaat men dikwijls zulk spelen, waarbij de inzet hoog is, en de uitkomst geheel van het toeval afhangt, terwijl bij spelen nog eenig werkzaam aandeel van het denkvermogen van den speler ondersteld wordt.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
spelen
spelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: spe-len
1. opvoeren of uitvoeren
♢ deze acteur speelt in een toneelstuk
2. er muziek mee maken
♢ zij speelt gitaar
1. in de maat spelen
[je goed aan de maat houden]
3. doen alsof je iemand anders bent
♢ Paul de Leeuw speelt Annie de Rooy
1. de baas spelen
[de baas zijn]
2. een rol spelen
[doen alsof je iemand anders bent]
4. plaatsvinden
♢ dat speelt in de vorige eeuw
5. met een spel bezig zijn
♢ ze spelen vadertje en moedertje
1. open kaart spelen
[precies zeggen wat je vindt]
2. spelen met je gezondheid
[je gezondheid in gevaar brengen]
Regelmatig werkwoord: spe-len
ik speel
jij/u speelt
hij/zij speelt
wij/zij/jullie spelen
ik/jij/u/hij/zij speelde
wij/zij/jullie speelden
hij heeft gespeeld
de/het/een gespeelde ....
spelend, spelende