(de), (veroud.) periode voor, tijdens en na springtij gedurende welke ten behoeve van een waterwerk bij vloed water ingelaten kon worden. ( ) een spring van 8 à 9dagen heeft 16 à 18 waters ( ) (Teenstra 1835 I: 222).
-Etym.: Oudste vindpl. plak. van 1721 (S&dS 341). Veroud. AN s. = springvloed.