Nog net ontglippen
‘Glippen’ is een Mnl. ww. dat zoveel betekende als: vluchten. Van dit woord is het naamwoord ‘glipper’ gevormd, dat zowel op een persoon als op een handeling slaat. Als persoonsnaam betekende het ‘vluchteling’, letterlijk: een die glipt, wegschiet, en werd als schimpnaam gegeven aan hen, die tijdens de Spaanse troebelen de steden verlieten en in het bijzonder aan hen, die het met de Spanjaarden hielden, hetzij om redenen van vrees of wegens hun gehechtheid aan het Roomse geloof. Vgl. Hooft, Nederlandsche Historiën (374): ‘Eenighe uitwykelingen, die men te dier tydt glippers noemde, bestonden zich ten bewinde der dingen in te wikkelen, biedende aan Baldes den dienst hunner pennen, met kloeke hoope van de Leyenaars te beheeren’. Vgl. voorts Zevecote, Gedichten (287)