Spreekwoorden en gezegden met 'no'

Kunnen nokken noch geeuwen

D.i.: tot niets ook maar de geringste genegenheid hebben, apathisch zijn. ‘Nokken’ is een bewijs van overstelpende droefheid, geeuwen (gapen) van dito verveling. Ook: niets kunnen

Falsa demonstratio non nocet

Een valse getuigenis (voor de rechtbank) schaadt niet

Non nobis solum nati sumus

We zijn niet alleen voor onszelf geboren

Noblesse oblige

Als men talent heeft, wordt verwacht dat er ook iets mee wordt gedaan

Nolens volens

Deze Lat. uitdrukking betekent eigenlijk: niet willende - wel willende; met of tegen iemands zin, goed- of kwaadschiks. Eigenlijk: niet zó goed zijn of het moet toch gebeuren

Een noodlottig zwijgen

Zwijgen op een moment, waarop men had moeten spreken. Door dit zwijgen zijn dingen gebeurd, die anders misschien achterwege waren gebleven

Dat noem ik nog eens een bof

Een ‘bof’ is eigenlijk letterlijk een slag. In dit geval een goede slag, een meevaller, een fortuintje, gunstig toeval

Een nors gezicht

'Nors', vermoedelijk ontstaan uit: ‘norck’, waaruit later 'nurks' is ontstaan. Het betekent: een hoogst onvriendelijk gezicht

Een noodzakelijk kwaad

Deze uitdrukking dateert reeds uit de oudheid. Bij Stobaeus (Florib. 69, 10) vinden we Menanders (342-290 v.C.) vers

In zijn novene zijn

(Z. N.) Prikkelbaar zijn. (eig.: niet gestoord willen worden)

nomen est omen

(Latijn) de naam is een voorteken; de naam zegt het al

In zijn nopjes zijn

b in zijn schik zijn (nopjes=pluisjes; kleren met pluisjes = de mooiste kleren)

Opgeruimd, vrolijk, goed gehumeurd, in zijn knollentuin, goed te spreken zijn. De uitdrukking dankt haar ontstaan aan het woord ‘nop’, de pluis op wollen stoffen. Zolang nu de nop niet van het laken a...
Lees meer