‘Voeren’ betekent hier: dragen, hebben. Het schild behoorde, vóór de uitvinding van het buskruit, tot de uitrusting der krijgslieden. Het werd aan de linkerarm gedragen tot dekking tegen houw of steek, lans of pijl. Een ridder had op zijn schild zijn wapen afgebeeld (geschilderd). Aan dit wapen herkende men zijn geslacht, en wist men tot welke partij de eigenaar behoorde, kende men zijn doelstellingen. Een ruimere verklaring van deze zegswijze is de volgende: De afmetingen van een schild waren vaak van dien aard, dat het een krijgsman geheel verborg en men vaak moeilijk kon bepalen, welke manoeuvre de man zou uitvoeren. Bekend is ook het spel van sommige negerstammen, om binnen een haag van toeschouwers een leeuw of tijger met één der stamleden te laten duelleren. Deze laatste verbergt zich dan achter zijn schild en pareert door handige en onverwachte manoeuvres alle aanvallen van zijn dierlijke belager om deze ten slotte met een speer- of lansstoot af te maken. Wanneer we derhalve van iemand beweren dat we niet weten wat hij in zijn schild voert, dan bedoelen we daarmee, dat ons zijn (meestal snode) plannen onbekend zijn