(Iemand) op zijn bakkes krijgen (geven)
‘Bakkes’, gezicht. Het woord houdt verband met ‘bakhuis’, dat in Vlaanderen nog voor ‘gezicht’ gebezigd wordt. Het eerste gedeelte van deze twee stammen (bak) vinden we nog terug in ‘kinnebak’ en ‘baktand’ (de baktanden der oude leeuwen, Joel 1:6) en betekent ‘kaak’. Verondersteld wordt, dat uit het enkelvoud ‘bak’ het meervoud ‘bakkens’ zal zijn ontstaan, dat geleidelijk vervormd is tot ‘bakkes’ en ‘bakhuis’. De zegswijze betekent dus: iemand op zijn gezicht slaan. Vgl. Joh. 19:3: ‘En zij gaven Hem (Jezus) kinnebakslagen’