Iemand (iets) ophemelen
Verwaal wil deze uitdrukking ontlenen aan Matth. 11:23, waar staat: ‘En gij, Kapernaum, dat tot de hemel toe zijt verhoogd’, enz. Tegenwoordig denkt men bij dit woord aan de ‘hemel’ als verblijfplaats der gelukzaligen. Oudtijds evenwel verstond men eronder: opbergen, opruimen. De ‘hemel’ was toen de vliering, de zolder; in het algemeen: een bergplaats onder het dak. Denk ook aan de hemel van een ledikant. Overigens was ‘ophemelen’ oudtijds: schoonmaken, opruimen, en stamt van een woord dat uit onze taal is verdwenen, maar in het Fri. nog springlevend is als: himmelje. Dat ‘ophemelen’ niet kan slaan op de hemel, zou ook kunnen blijken uit het feit dat de tegenstelling niet is ‘neerhellen’, maar ‘afkammen’. De uitdrukking bedoelt: iemand (iets) prijzen, aanbevelen, de goede kwaliteiten ervan bijzonder laten uitkomen. De lezer mag nu zelf zijn conclusies trekken