De hebbelijkheid hebben
Het woord 'hebbelijkheid' is een der vele, die in de loop der tijden van een gunstige een ongunstige betekenis hebben gekregen. Oorspronkelijk betekent ‘hebbelichheit’: vatbaarheid, geschiktheid. Vgl. Ruusbroeck: ‘Ende hi beweeght ende dryft yegheliken sonderlinghe na sine heblicheit ten deuchden ende ten goeden werken'. De verandering in betekenis kan gezocht worden in het feit, dat iemand die met zijn 'geschiktheid’ te pronk loopt, lastig en vervelend wordt voor anderen, en zo raakte de ‘hebbelijkheid' in de ongunstige hoek. Dat het woord niet helemaal in slechte zin wordt opgevat, wordt bewezen door het verder gaande woord ‘onhebbelijkheid', dat zeer beslist ongunstig is. In de aangehaalde uitdrukking heeft het de betekenis van: gewoonte, en dan meer van: nare gewoonte