De hand ophouden
Om een fooi, aalmoes, onderstand vragen. Vgl. A.M. de Jong, Merijntje Gijzens jeugd: ‘Ze waren arm en bleven arm, en in hun eigen oogen behoorden ze wellicht nog tot de tamelijk welgestelden; ze behoefden hun hand niet op te houden, zooals ze met gepaste trots verklaarden tegenover iedereen, die het maar hooren wilde . . .’