Ontstaan uit: iemand in de beet hebben, d.i. in zijn klauwen hebben (om hem te bijten). Iemand te slim af zijn, in zijn macht hebben, hem bedotten of foppen
Gezegd van kledingstukken, die nog volkomen gaaf zijn. ‘Beet’ dient hier óf voor het rijm, óf om ermee aan te duiden dat er ook niet (door motten) in gebeten is
Veelal met toevoegingen als: zei de vrouw, en zij roerde haar pap met een breinaald, of: zei de mug, en spuwde in zee. Vermoedelijk verbastering van: alle baat helpt
Wie iets begint, zonder eerst alle nodige maatregelen te hebben genomen en zonder over de nodige middelen te beschikken, zal er meestal schade bij ondervinden