‘Getij', regelmatig weerkerende tijd van het vallen en het wassen van het zeewater. ‘Baken', ton of paal, aanwijzende de ondiepe plaatsen in het water, waardoor deze door de schepen gemeden kunnen worden. Door het vallen en het wassen van het water wijzigen zich deze ondiepten en behoren in verband daarmede de bakens op regelmatige tijden verzet te worden. De uitdrukking wordt steeds overdrachtelijk gebezigd en wel in de zin van: zich aanpassen aan veranderde omstandigheden