Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 02-05-2022

vida

betekenis & definitie

f. (het) leven, bestaan; duur (van dingen); levenswijze; voeding; levensgeschiedenis; darse buena vida, het er goed van nemen; de por vida, levenslang; en la vida, o en mi, tu, su vida, nooit, nooit van mijn, je, zijn leven; en vida, bij het leven; ganar(se) la vida, zjjn brood verdienen; pasar de esta vida, overlijden; por vida mía! wel heb ik van mijn leven! vida mía! mijn lief!

< >