Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 02-05-2022

tomar

betekenis & definitie

nemen, (aan)vatten, vastgrijpen; innemen, zich meester maken van (een stad e.d.); gebruiken, nuttigen; tomar (como), opvatten, beschouwen (als), houden, aanzien (voor); overnemen, navolgen, aannemen, krijgen; tomar frío, kou vatten; le toma el sueño, de slaap overmant hem; tomar por la derecha, rechts afslaan; tomarse, verroesten; ¡toma! interj. fam. daar heb je het nou! tomarse con uno, kwestie hebben met iemand; tomar sobre sí una cosa, voor iets instaan.

< >