Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 18-05-2022

Parar

betekenis & definitie

stilhouden, ophouden, uitscheiden; parar (en), uitlopen-, uitdraaien op; ten slotte in iemands bezit komen; zitten, uithangen, logeren, verblijven; tegenhouden, stilzetten, vastzetten; inleggen, inzetten (geld in een spel); pareren, afwenden, keren; pararse, stilhouden, ophouden, uitscheiden; worden; blijven steken; sin parar, onverwijld.

< >