Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 18-05-2022

Mano

betekenis & definitie

f. hand; voorpoot (van viervoetige dieren); snuit, tromp, slurf (van de olifant); kant, zijde; wijzer (van een uurwerk); boek ((hoeveelheid papier); bekwaam-, handigheid; steun, hulp; mano de jabón, zeepsopbad; mano de obra, handwerk, handarbeid; manos libres, pl. bij-inkomsten; mano limpias, pl. fam. rechtschapenheid; bij-inkomsten; manos puercas, pl. fam. knevelarijen; a la mano, dichtbij; a mano, met de hand; dichtbij, bij de hand, in zijn bereik; morir a mano airada, een gewelddadige dood sterven; a mano salva, o a salva mano, zonder enig gevaar; bajo mano, heimelijk, tersluiks; con las manos cruzadas, o mano sobre mano, in ledigheid, met de armen over elkander; salir con las manos en la cabeza, fam. met de kous op de kop thuiskomen; estar con las manos en la masa, fam. druk aan het werk zijn; dar de manos, voorover vallen; in een fout vervallen; no dejar de la mano una cosa, iets niet in de steek laten, iets niet laten varen; de mano a mano, rechtstreeks; de manos a boca, fam. plotseling, onverwachts; echar la mano, o las manos, a una persona o cosa, iemand of iets vastgrijpen; echar una mano a una cosa, een handje helpen; entre las manos, plotseling, onverwachts, onvoorziens; ganar a uno por la mano, iemand vóór zijn; ir a la mano a uno, fam. iemand bedwingen, - tegenhouden; levantarse de manos, steigeren; llegar a las manos, handgemeen worden; meter, o sentar, la mano a uno, fam. iemand aanvallen, - bestraffen; morderse las manos, zich verbijten van spijt; por su mano, op eigen gezag; si a mano viene, o si viene a mano, misschien, wellicht; tener a mano, bedwingen, beheersen, inhouden; tener, o traer, entre manos una cosa, iets onder handen hebben; venir a las manos con, handgemeen worden, slaags raken met.

< >