Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 18-05-2022

Gana

betekenis & definitie

f. lust, trek, behoefte, aandrang, wens, begeerte, (het) verlangen; abrir, o 'abrirse, las ganas de corner, trek krijgen; darle a uno la (real) gana, fam. iets (nu eenmaal) willen doen; de buena gana, gaarne, goedschiks; de mala gana, node, schoorvoetend, tegen wil en dank, kwaadschiks.

< >