Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 18-05-2022

Correr

betekenis & definitie

hard lopen, vliegen, hollen, rennen; lopen, stromen (lucht, water, olie); waaien (wind); verlopen (tijd); vervallen; omdraaien, voorschuiven (sleutels, grendels e.d.); sluiten (gordijnen); losmaken (het koord van een beurs); correr medio mundo, de halve wereld afreizen; aflopen (een landstreek); correr la misma suerte, hetzelfde lot ondergaan; correrse, zich schamen, in de war raken; zich laten gaan, buiten zijn boekje gaan; a más, o a todo, correr, zo snel mogelijk, in aller ijl; correrla, fam. aan de rol zijn.

< >