Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 19-05-2022

Camino

betekenis & definitie

m. pad; weg; camino de Madrid, op weg naar Madrid; reis; weg, middel om iets gedaan te krijgen; camino asendereado, o camino trillado, o camino trivial, gewone weg; plat getreden pad, afgezaagde manier; camino carretero, o camino carretil, o camino de ruedas, rijweg; fam. gewone manier van doen, sleur; camino de herradura, ruiterpad; camino de hierro, spoorweg; camino real, hoofdweg, heirweg; camino vecinal, gemeenteweg, landweg; abrirse camino, zich baan breken, zich een weg banen; de camino, onder weg; in reiskleed; ir, o ser, fuera de camino, dwalen, zich vergissen; meter a uno por camino, iemand uit zijn dwaling helpen; no llevar camino, niet juist zijn (mening); ponerse en camino, zich op weg begeven; por el camino, onderweg; quedarse a medio camino, fam. halverwegen blijven steken; salir al camino, te gemoet gaan; overvallen.

< >