Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 19-05-2022

Caja

betekenis & definitie

f. kist, pakkist; (geld)kas, geldkist; doodkist; bak (rijtuig); trom, trommel; pianokast, orgelkast, kast van viool, -gitaar, enz.; trappenhuis; postbureau; kas; kassier; caja (de reclutamiento), recruteringsbureau; zetkast; cajas, pl. schrijfgereedschap; caja de ahorros, spaarkas, spaarbank; caja fuerte (de caudales), safe; caja del cuerpo, borstkas; borststuk (van insecten); caja de música, speeldoos; despedir, o echar, a uno con cajas destempladas, fam. iemand de bons geven; entrar, o estar, en caja, fam. gezond en wel zijn, geregeld leven (personen); in orde zijn (dingen); tener en caja, in kas hebben.

< >