Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 19-05-2022

Caer

betekenis & definitie

vallen, zijn evenwicht verliezen; onverwachts in een ongeluk of een gevaar geraken; vervallen, zijn betrekking verliezen; caer (en), begrijpen, inzien, merken; verbleken (kleur); ten deel vallen; gelegen zijn; caer a, uitzien op (venster); caer (bajo), vallen (onder een bepaalde groep); caer en, vallen in, -op (gebeurtenissen); goed of slecht zitten, - gelegen komen; ondergaan (zon), voorbijgaan (dag, middag); plotseling komen; fam. sterven; caer enfermo, o malo, ziek worden; caerse, vallen, zijn evenwicht verliezen; uitvallen (tanden, haar); bedroefd-, troosteloos worden; caerse muerto de susto, risa, etc., zich doodschrikken, zich doodlachen, enz.; estar al caer, op het punt staan te gebeuren; al caer de la hoja, fam. bij het einde van de herfst; no tener sobre qué caerse muerto, fam. doodarm zijn.

< >