1. Ontucht.
2. Hoererij, hoerdom, schoffeering. Cum fornicatio sit concubitus vagus, utpote praeter matrimonium exsistens, est contra bonum prolis eclucandae, et ideo est peccatum mortale, s. THOMAS, SUM. THEOL. n-ii, Q. 154, A. 2, C., Daar hoererij een onbepaalde beslaping is, — ze geschiedt namelijk buiten het huwelijk om, — zoo is ze met het welzijn van het op te voeden kroost in strijd en is dan ook een doodzponde. — Fornicatio simplex, Gewone hoererij. Fornicatio ... simplex importat inordinationem quae vergit in nocumentum vitae eius qui est ex tali concubitu nasciturus, s. THOMAS, SUM. THEOL. n-II, Q. 154, A. 2, c., Gewone hoererij behelst een ongeregeldheid die het leven van wie uit een dergelijke beslaping moet geboren worden, ten kwade komt.