Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

zwans, swans

betekenis & definitie

(meestal voorafgegaan door rare) zonderling mens; raar figuur; ook: ‘opschepper; lummel'. In de volkstaal is zwans ook een benaming voor het mannelijk lid.

De Drentse woorden swans ‘rare snuiter’, slemiel ‘slungel’, smeigeln ‘vleien’ en geleis ‘rails’ beschouwt Naarding als waarschijnlijk jonge ontleningen uit het Duits. Ze kunnen aangevoerd zijn door Duitse marskramers of seizoenarbeiders of mee teruggebracht door die turfgravers die vóór 1914, als aan het eind van juni de turfcampagne geëindigd was, in het Ruhrgebied gingen werken. Het is echter ook hier niet gemakkelijk om woord voor woord tot zekerheid te komen. (A.A. Weijnen, Nederlandse dialectkunde, 2e druk, 1966)