(in Vlaanderen) man die zijn vrouw mishandelt; ordinaire kerel.
Een bleek gepeupel van willokseters en kwakzuipers, vaartkapoenen en gauwdieven, wijventoekkers en makrellen, oude stumpers en jonge wurmen aldooreen. (Herman Teirlinck, Het Ivoren Aapje. Een roman van Brusselsch leven, 1909)
... het volk van Ter-Muren kon seffens ingedeeld worden, de ene was een dronkaard en de andere een wijventoeker... (Louis Paul Boon, De Kapellekensbaan, 1953)