Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

tata

betekenis & definitie

(Surinaams) Nederlander. Voor het eerst gesignaleerd in Het Parool (25/11/1989) als Amsterdams scholierenslang voor ‘rotnederlander’.

Maar Surinamers weten wel beter; in Nederland barst het van de illegale Surinamers -mensen die na de onafhankelijkheid voor het Surinaamse staatsburgerschap kozen, maar later spijt kregen. Weten die ‘tata’s’ veel. Tata’s? ‘Hollanders. Een tata is een blanke, een witte, een kaas, een patat.’ (HP/De Tijd, 01/11/2002)

Mijn dochter noemde me laatst een ‘tata’, een kaaskop, omdat ik iets dat ik gratis had gekregen, als cadeau aan iemand doorgaf. (De Volkskrant, 17/08/2006)