(Bargoens) knoeier, zwendelaar; soms ook voor een zeur. Volgens Van Dale sedert ca. 1926-1950.
Gevormd uit het Jiddische woord seibel, zeibel (rommel, zeurpiet, treuzelaar) dat terug te voeren is op het Hebreeuwse zebhel (mest, drek).En, nee, ik kon toch ook aan me baasie niet late merke, dat ’k een sijbelaar was en al op de vlucht sloeg voor een beetje kattepoep. (Willem van iependaal, Polletje Piekhaar, 1935)
