iemand die graag roddelt, kwaadspreekt van anderen.
De heer Sierksma ziet spoken; de heer Sierksma toont zich een vooringenomen roddelkous door te beweren dat ‘in Libertinage de menselijke waardigheid en vogue is’. (Libertinage. Jaargang 1,1948)
Noël, ge weet zo goed als ik dat Julia een eersteklas roddelkont is, zij kan daar niks aan doen. (Hugo Claus, De geruchten, 1996)