Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Nul, nulliteit

betekenis & definitie

iemand zonder betekenis, die niets weet; waardeloos persoon. Ook in het Frans: nul; nullard.

Zij las toen een kwaad artikeltje tegen haar zwager, de minister van koloniën, persoonlijke aanvallen tegen Van Naghel: een grote gewichtige nulliteit, rijk geworden als advocaat in Indië in een duistere praktijk met Chinezen, voortgeschopt in zijn carrière door een nog grotere, gewichtige nulliteit, zijn schoonvader, de oud-gouverneur-generaal ‘Van Leeuwen’. (Louis Couperus, De boeken der kleine zielen, 1901-1903)

Eerlijk gezegd, Pinkelman, ik ben een nul. (Godfried Bomans, De avonturen van tante Pollewop, 1958)

Vader is een hypocriet. Vader is een nul. (Annie M.G. Schmidt, Op een mooie Pinksterdag, 1965)