Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 16-05-2017

huppelkut, huppelmuts(je)

betekenis & definitie

dom, onnozel meisje. Deze pejoratieve term werd vooral populair na de oudejaarsconference van Youp van ’t Hek in 1989. Hij gebruikte het woord in toepassing op oudere heren in crisis. Volgens een lezer van Onze Taal (februari/maart 1998, blz. 44 en oktober 1997, blz. 242) in het Amsterdam van de jaren veertig reeds in de betekenis van ‘hoer’. Joop Koopman (begeleider van Youp van ’t Hek en voormalig presentator van ‘Twee voor Twaalf’) blies het woord in de jaren negentig nieuw leven in door het in de mond te leggen van Youp. Zie ook huppeltrut.

Ineens krijg je dan zo’n huppelkut aan tafel die mee komt eten. (Elsevier, 15/09/1990)

De poenerige, rijke jet-set van New York en omstreken: de patsers, de goudclub, de ‘lawyers’ en ‘brokers’, de managers en hun huppelkutjes. (Nieuwe Revu, 09/09/1992)

... het gestuntel van dat autistische huppelkutje, Juffrouw De la Bretonnière. (Theo van Gogh, Er gebeurt nooit iets, 1993)