oplichter (bijvoorbeeld bij het kaartspel); bedrieger. Ontleend aan het Latijn (falsarius): iemand die zich aan valsheid in geschrifte (of andere vervalsingen of vormen van bedrog) schuldig maakt.
Sedert ca. 1330-1345.Dat gaat waarachtig te ver. Me uit te schelden voor falsaris! W. Mijnheer Tromp! matig u. (H.J. Schimmel, Dramatische Poëzy.1856)
’t Is toch ’n gemeene falsaris. (Justus van Maurik, Toen ik nog jong was, 1901)