(jeugdtaal) dom persoon. Mogelijk verbastering van het Engelse dope.
Ook voorwerpen kunnen deup zijn. Gelezen op internet: ‘Camera’s zijn deup; die poppetjes zijn deup.’ Hoe is-ie in de klas? moet die deup een beugel? och god jongen... laat ’m z’n scheve bekkie maar houden. (Wim Kayzer, Onfatsoenlijke herinneringen, 1988)