Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

centenbak

betekenis & definitie

iemand met een vooruitstekende kin. Centenbak in de zin van ‘mond’ dateert al van het begin van de twintigste eeuw:

‘het bleeke, flegmatische gezicht, waarvan de kin een centenbak leek’. (De Groene Amsterdammer, 19/06/1937).

Daarbij liet hij z’n onderkin wat hangen, alsof het scharnier van het kaakgewricht, na zeventig jaar trouwe dienst, de kracht miste om de onderkaak nog in de buurt van de bovenkaak te houden. Daaraan had oom Jan ook z’n bijnaam te danken: de centenbak. (Wim Kayzer, Geen dag, geen nacht, maar ook geen schemering, 1986)

Het lijkt voor ‘centenbakken’ en ‘konijnesmoelen’ de ideale oplossing na een leven van pesterijen en schaamte: een nieuw gezicht. (Elsevier, 21/05/1994)