Glas wordt gemaakt van een mengsel van zand of kiezel en een smeltmiddel: soda of potas. Bij een temperatuur van 1400-1500 graden wordt het mengsel gesmolten. Net iets afgekoeld is de glasmassa vormbaar.
De glasblazer doet een klont van de taaie, gloeiendhete glasmassa aan het uiteinde van een lange, ijzeren blaaspijp. Door aan de andere kant te blazen maakt de blazer een bel, die hij allerlei vormen kan geven. Het glas moet tussendoor steeds verwarmd worden om het taai-vloeibaar te houden. Als een glas of fles klaar is wordt het glaswerk afgesneden en afgewerkt.
