Gepubliceerd op 21-06-2017

Rit:

betekenis & definitie

1. in uitdr. als de rit uitzitten en aan het einde van de rit heeft rit de bet. gekregen van ‘normale duur van iets dat men onderneemt’. Deze modieuze uitdr. zijn erg populair in het politieke milieu, waar ze al sinds het midden van de jaren zeventig gebruikt worden, meestal m.b.t. een kabinetsperiode. De rit uitzitten bet. dan ‘zijn taak tot het einde uitvoeren’.

Hij [Nijpels] is één van degenen die ervoor heeft gezorgd dat dit beleid tot stand kon komen en dat dit kabinet naar alle waarschijnlijkheid de rit uitzit. (Algemeen Dagblad, 16/11/85)

Ik ben niet zo rijk. En ik ben aan het eind van de rit een stuk minder rijk. (Nieuwe Revu, 08/03/90) Je kunt pas geslaagd zijn als je een goed deel van de rit achter de rug hebt. (Elsevier, 15/09/90) Premier Lubbers blijft, als het aan hem ligt, tot 1994 minister-president. Hij zal zich tijdens de rit van het kabinet Lubbers/Kok niet laten verleiden een mooie baan elders aan te nemen. (Trouw, 06/10/90)

Iedereen herinnert zich nog de CDA-slogan ‘Laat Lubbers het karwei afmaken’. Wanneer hij de rit uitzit, dan heeft hij twaalf jaar lang verkondigd dat de bezuinigingen tot betere resultaten zouden leiden. (Het Parool, 16/03/91)

Het scenario voorziet niet in een stille aftocht, halverwege, de rit wordt uitgezeten of alles zal nutteloos geweest zijn. (René Stoute: Het grimmig genieten, 1991)

Deze aanpassingen zijn nodig om te voorkomen dat de structuur van de Nederlandse economie er in 1994, aan het einde van de rit van het kabinet Lubbers III, slechter voorstaat dan in 1990. (NRC Handelsblad, 03/04/92)

2. de- aannemen, Bargoense uitdr. voor ‘vertrekken; ervandoor gaan’.

ritselen: iets -, op onrechtmatige wijze iets zien te krijgen; op een onopvallende wijze zijn voordeel met iets doen; stiekem regelen, bewerkstelligen. Het woord heeft altijd iets met slimmigheid, leepheid, durf te maken en bijna altijd gebeurt het ritselen niet helemaal rechtmatig. Syn. organiseren; regelen; versieren. Vgl. verder nog iemand matsen (voor het leven). De uitdr. maakte eind jaren zestig opgang, maar was in feite al veel eerder in zwang als soldaten- en marineslang. Daar bet. ritselen ook nog ‘onopvallend streven naar promotie’. Je ritselde maar zo’n beetje, het noodlot zorgde wel voor de rest. (Piet Bakker: De Slag, 1951)

Dit is toch een vak waar je alleen wat bereikt als je goed weet te ritselen? (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting, 1966)

Valt er nog wat te ritselen? (Ben Borgart: Blauwe nachten, 1978)

De grootste oppositiepartij, de PvdA, ziet weinig in het plan. Volgens het PvdA-Kamerlid Stoffelen is het ‘een verkeerde manier van ritselen aan de rand’. (Trouw, 10/12/88)

Een ‘privileges-commissie’ heeft onderzoek verricht naar de corruptie en deze omschreven als een wijdverbreid verschijnsel waarin systeem zit: de staat betaalt immers vaak zulke lage salarissen - althans op papier - dat partijleden wel van alles ‘moeten’ ritselen. (De Volkskrant, 13/07/91)

Ik kende een gozer in de haven die veel voor me ritselde. (Het Parool, 21/03/92)