Gepubliceerd op 21-06-2017

Kaars (kaarsje):

betekenis & definitie

1. de- is op; het-je gaat uit,wielerslangom aan te duiden dat men stilaan al zijn krachten kwijt raakt. De energie is op. Vgl. geen jus meer hebben.

Op de voorlaatste berg, de gruwelijke Col de la Bo- nette met zijn slechte, smalle en bochtige wegen, ontdekte hij dat de kaars langzaam uitging. Zo lang mogelijk probeerde hij in de buurt van de toppers te blijven, maar hij moest lossen. (NRC Handelsblad, 16/07/93)

... hij werd derde in de Tour van '90 en zevende in '92 alvorens langzaam de kaars uitging. (Nieuwe Revu, 19/07/95)

2. hij bracht hem een -, Bargoens uit de 19de eeuw voor ‘hij bracht hem een eind weegs’. O.a. in Woordenschat.