Gepubliceerd op 21-06-2017

Feest (feestje):

betekenis & definitie

1. een -je metjezelfbouwen,eufemisme voor ‘onaneren’. Er bestaan talrijke slangsyn.: eigen hulp; futeren; geilpompen; kale boeren maken; met de handkar (over de zolder) rijden/gaan; opwarmen; roeiepoetsen; rukken; sjorren; zijn natuur afmaken. Een slangterm voor het mannelijk lid is overigens een feestneus,terwijl een condoom vaak schertsend een feestmuts(je)genoemd wordt.

2. het is -(week); ze heeft -, zeheeft haar menstruatie. Een ironische verwijzing naar de Dag van de Arbeid of één mei,de feestdag van de socialistische familie, waarvan de kleur rood is. Talrijke syn. in de volkstaal, o.a.: bezoek hebben; de clown heeft een bloedneus; de haringvloot is uitgevaren; de rode racewagen staat voor de deur; de (rode) vlag hangt uit-, de rommel hebben; de (vuile) week hebben; het emmetje hebben.